Wat is een preek? Thesen

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)

 

  1. De preek is niet belangrijker dan de liturgie, het pastoraat, de catechese, het leerhuis en de kerkenraadsvergadering, maar het is inhoudelijk wel datgene waar het in het predikantschap en de kerk het meest op aan komt. Een kerk die het Evangelie niet meer recht verkondigt, is geen kerk.
  • Aandacht voor de prediking moet niet voortkomen uit het verlangen een oplossing te vinden voor de ontkerkelijking. Nog minder moet de ontkerkelijking leiden tot een structureel andere invulling van de eredienst. Bezinning moet altijd komen vanuit de eigen inhoud en doelstelling.
  • In onze hijgerige cultuur valt niet te verwachten dat de prediking als fenomeen snel hoge ogen zal gooien; maar een goed verhaal dat werkelijk over de diepe vragen van alle tijden en zo ook over de vragen van nu gaat, zal altijd een groep hoorders blijven vinden. 
  • Een dominee die niet kan preken is als een fietsenmaker die het wiel van de fiets

niet goed monteert, waardoor de fietser in het ziekenhuis belandt. Hij moet ontslagen worden.

  1. Een preek is “uitleg en toepassing van een specifiek Bijbelgedeelte”. Die oude formele definitie bevat veel dat vergeten dreigt te worden.
  • In de preek staat een Bijbelgedeelte centraal. Aan de preek gaan Schriftlezingen vooraf, waarvan er één de expliciete basis van de preek vormt. De preek actualiseert de geloofsbelijdenis dat de Bijbel Gods Woord is dóór die Bijbel te herscheppen in een nieuw actueel verkondigend woord.

1.2 Als actualisering van het geschreven Woord van God (de Bijbel) is de preek ook
      zelf gestalte van het Woord van God. Daarbuiten, los van die verbinding aan de 
      Schrift, niet.

1.3 Eén specifiek Bijbelgedeelte ligt ten grondslag aan de preek; niet de Bijbel als

      geheel, een Bijbels kernwoord, een Bijbels personage of een Bijbelse gedachte.

      Een toespraak over ‘het evangelie’, ‘de macht van God’, ‘de profeet Elia’, of
      ‘vluchtelingen’ is geen preek, ook niet als deze op een zondag in de eredienst
      gehouden wordt. 

  • Dat er steeds één pericoop ten grondslag ligt aan de preek, dwingt de prediker om ook specifiek te zijn in zijn spreken over God, de hoorder en de leefwereld van de hoorder. Het gaat niet om algemene waarheden, maar om wat déze tekst te zeggen heeft. Grondvraag bij het maken van de preek is: wat staat hier in dit Bijbelgedeelte dat je nérgens anders in de Bijbel kunt vinden? Dat punt is het uitgangspunt van de preek.
  • Een preek is uitleg van dit specifieke bijbelgedeelte. Uitleg is antwoord op de vraag: “Wat betekende deze tekst voor de eerste lezers?” De eis van de uitleg impliceert dat alleen wie Hebreeuws en Grieks kent en vertrouwd is met de exegese en theologie van de Bijbelboeken en de (godsdienst)geschiedenis en context van Israël, een preek kan maken. 
  • Een preek is toepassing van dit specifieke bijbelgedeelte. Toepassing is antwoord op de vraag: “Wat betekent deze tekst voor de lezers en hoorders van nu?” Deze toepassing kan, afhankelijk van de pericoop, collectief of individueel zijn, liggen op het vlak van het geloof en de geloofsontwikkeling, de liefde en goede werken, de hoop voor dit leven en het komende leven, de politiek, de samenleving, de kerk, de persoonlijke kracht, dankbaarheid, vreugde, verdriet, woede en angst, enzovoorts. Nooit echter is de toepassing algemeen. Algemene waarheden zijn uit den boze, en geen echte waarheden. De echte waarheid is altijd concreet.
  • De eis van toepassing impliceert dat de verkondiger kennis heeft van de kerk- en theologiegeschiedenis, de dogmatiek, de ethiek, de hermeneutiek, de cultuurfilosofie, de (godsdienst)psychologie, de (godsdienst)sociologie, kortom een brede kennis van de geesteswetenschappen in hun relevantie voor het geestelijk leven en de gemeente. En dat niet alleen uit de studieboeken, maar ook in hun doorwerking in de media en de eigen tijd. Om te kunnen toepassen moet de prediker een idee hebben van de tijdgeest in haar collectieve en persoonlijke werking.
  • In de preek worden uitleg en toepassing niet gescheiden, maar gemengd. De hoorder wordt in de tekst getrokken en zo sámen met de tekst in één beweging ‘uitgelegd’. Wanneer de uitleg en de toepassing gescheiden worden, maakt dit de preek niet alleen saai, maar ook blijft de relevantie, noodzaak en urgentie van deze tekst onduidelijk, en komt het ‘heden’ van de openbaring, waarin de gestalten van het Woord Gods samenvloeien, niet tot stand. 

  1. Naast de formele definitie van de preek is ook een inhoudelijke mogelijk, maar deze is van minder belang dan de formele. Omdat het om uitleg en toepassing van een specifiek Bijbelgedeelte gaat, mag de preek niet gebukt gaan onder een groot inhoudelijk gewicht. Dogma, psychologie en exegese moeten slápen tijdens de preek, net als andere voorkennis en vooroordelen. We moeten dus oppassen met te zeggen dat dit of dat in een preek ‘moet’ voorkomen.
  • Dit gezegd zijnde, kan toch een inhoudelijke definitie van de preek gegeven worden in de 3-2-1-regel: Een preek gaat over de drie stukken, de twee wegen en de ene Heer. 
  1. In de preek wordt gedacht vanuit de drie stukken van ellende, verlossing en dankbaarheid (Heidelbergse catechismus). Zij maken de mens tot onderwerp van de preek. Het gaat om de ellende van de mens, de verlossing van de mens, de dankbaarheid van de mens. Deze regel bewaart tegen een al te objectieve en al te christocentrische prediking.
  • Aandacht voor de psychologie van de mens is geen gevaar voor de prediking. Het is eerder omgekeerd: de psycholoog heeft de ruimte die vroeger door de prediking (en het pastoraat) werd ingenomen van de kerk afgenomen. Het is zaak deze diefstal ongedaan te maken. Een goede preek is ook een psychische hulp.
  • Ellende, verlossing en dankbaarheid zien de mens niet als geïsoleerd object. Zijn ellende is zijn ellende tegenover God, zijn verlossing de verlossing door Christus, zijn dankbaarheid een door de Geest gewekte dankbaarheid. Mensgerichte prediking is zo altijd automatisch ook trinitarische prediking.
  • De drie stukken moeten niet op de voorgrond, maar op de achtergrond van de preek aanwezig zijn. Zij zitten in het hoofd van de prediker, maar liggen niet aan de oppervlakte van zijn woorden, en hoeven ook niet altijd alle drie aan de orde te zijn. In een preek over Psalm 88 of Prediker 1 heeft de prediker bijvoorbeeld de morele plicht volledig bij het stuk van de ellende te blijven staan.
  • De drie stukken geven de prediker ruimte om zich te bewegen in het volledige persoonlijke en culturele leven van zijn eigen tijd.

 

  1. In de preek wordt gedacht vanuit de bestemming van de mens. Klassiek geformuleerd

zijn dit de twee wegen; de brede weg die ten verderve leidt en de smalle weg die ten

leven leidt. 

  • De twee wegen brengen de mens als willend en verantwoordelijk wezen ter sprake en God als wezen dat de mens bij Zich wil hebben. Zij nemen de hoorder volledig serieus door hem op de uiterste mogelijkheden van zijn levensontwerp te wijzen. De menselijke keuzes doen ertoe en het leven is geen vakantie, maar een reis met een doel. In dit opzicht kan de visie van de twee wegen gemakkelijk aansluiten bij het moderne levensgevoel.
  • Een mens kan in de tijd en in de eeuwigheid verloren gaan. Verloren gaan in de tijd is dat het er in het mensenleven op aarde niet toe komt om op Gods roeping antwoordt te geven. Beide mogelijkheden van verloren gaan moeten niet als dreigement naar voren komen, maar de prediker moet ze wel beseffen als hij tot zijn hoorders spreekt. 
  • Het is niet erg dat in de ene traditie de mogelijkheid van het tijdelijk verloren gaan op de voorgrond treedt, en in de andere traditie die van het eeuwig verloren gaan; wel is het erg dat er tradities zijn waarin de mens in het geheel niet verloren lijkt te kunnen gaan. Die tradities zullen uit de kerk verdwijnen omdat ze noch de mens noch God ernstig nemen.
  • De (liberale) traditie die het verloren gaan in de tijd thematiseert benadrukt het collectieve van de mens: ‘als wij zo door gaan, gaat de samenleving ten onder’. De (orthodoxe) traditie die het eeuwig verloren gaan thematiseert, benadrukt het individuele van de mens: ‘Twee dingen moet een mens alleen doen: hij moet alleen geloven en alleen sterven’ (Luther). Deze beide tradities sluiten elkaar niet uit, maar vullen elkaar aan.
  • Of en in hoeverre de twee wegen in de concrete preek aan de orde moeten zijn, wordt door het Schriftgedeelte en niet door het dogma of de traditie bepaald.
  1. De ene Heer die in de preek centraal staat, is Christus. 
  • Christus is het telos van de preek.
  • Christus kan alleen het telos van de preek zijn, wanneer Hij God is. Een ander doel dan God is theologisch onzinnig. Werkelijke prediking veronderstelt dus de tweenaturenleer.
  • Omdat Christus het telos van de preek is, is de genade het diepste van ons leven. De preek versterkt bij de hoorders het besef dat zij alleen van genade kunnen leven, en van genade mogen leven.
  • Door Christus als doel van de preek wordt de mens uiteindelijk van zichzelf losgemaakt en op het heil buiten hemzelf gewezen. De mens heeft geen leven in zichzelf, het is Christus die zijn leven is. 
  • De gehele Schrift is het ene gewaad waarin de gehele Christus tot ons komt. Daarom kan in geen enkele preek volledig over Christus gezwegen worden.
  • Hoe en in hoeverre Christus in de concrete preek expliciet aan de orde is, wordt door het Schriftgedeelte en niet door het dogma of de traditie bepaald. 

 

  1. Een preek die korter duurt dan 20 minuten kan geen preek zijn. 
  • “Diepte heeft breedte nodig” (K.H. Miskotte).

Willem Maarten Dekker

In de Waagschaal, nr. 2, 8 februari 2025