Uit: Om het levende Woord

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)“De aanstaande prediker moet ook dáárom niet te vroeg een commentaar opslaan, omdat dit bijkomende boek het boekkarakter der H. Schrift te zware nadruk geeft. Het gaat er immers juist om, van het boek tot het ‘dabar’, het levende woord te komen, door het gedrukte heen te zien, door het gedrukte niet meer gedrukt te worden: want schrift is verduurzaming, maar ook ‘Verdinglichung’. “Ik ben het, die met u spréék!” “Wie oren heeft, om te horen, die hore!”
Juist daardoor komen wij, wanneer we verantwoord werken willen in moeilijkheden; want wanneer wij niets op tafel hebben dan de grondtekst worden we te zeer (nog afgezien van het ‘te lang’ vanwege de tijdnood) vastgehouden door persoonlijke woordanalysen. Daarbij komt nog, dat slechts weinigen in staan zijn van de grond af zelfstandig exegese te bedrijven; terwijl het ook voor die weinigen absurd zou zijn bij de voorbereiding voor de prediking als het ware van voren af aan te beginnen, alsof de kerk en de wetenschap nog nooit met deze tekst waren bezig geweest en alsof de neerslag van die bezigheid ons niet was aangeboden in de vertalingen. De oplossing onderstelt dan ook niet een principiële beslissing, maar een methodisch, voor een tijd, uit de aandacht wegdringen, wat onze geest te zeer belast of verwart en onze zelfstandigheid doodt. Anderzijds kan men deze zelfstandigheid niet forceren, mag men de eenzaamheid niet tot hulpeloosheid doemen.

Daarom schijnt mij de aangewezen weg, dat wij, zoveel doenlijk, de Statenvertaling controleren aan de grondtekst, door andere, klassieke en meer particuliere vertalingen (b.v. the twentieth-century New Testament, Weiszäcker of Moffat en wat het O.T. betreft de vertaling van Buber-Rosenzweig) met haar te vergelijken, daarna de grondwoorden na te gaan (in de grote Kittel, natuurlijk! ‘Theol. W. zum N.T.’), en dan eerst grijpen naar een commentaar en dan liefst een strak-filologische, met acribie doorgevoerde. Om dan te verstaan – voor het eerst of bij vernieuwing – waarom als het duister blijft, het duister blijft en heilig duister blijft. Om ten slotte, gelijk Barth het eenmaal zo scherp heeft uitgedrukt, te zien, dat exegese niet kan zijn “ein Verstehen der biblischen Worte aus ihrem immanenten sprachlichen und sachlichen Zusammenhang”, dat zij moet zijn: “ein Verstehen in diesem Zusammenhang von dem aus, was sie sagen” (K.D. I,2, 516). En van dit laatste iets te weten heeft zeker iets te maken met de ‘bekering’. Wie niet studeert, is niet bekeerd; maar wie bekeerd is, is niet gehouden te studeren, alsof hij van het wezen der dingen, die hier in het geding zijn, niets wist.”

 

K.H. Miskotte, Om het levende woord: Opstellen over de praktijk der exegese, 197v. 

In de Waagschaal, nr. 2, 8 februari 2025