Tolk, dienaar en coach
Over de problematiek en de toekomst van het predikantschap
De rol van de predikant is in de loop van de geschiedenis voortdurend aan verandering onderhevig geweest. Deze veranderingen hangen nauw samen met maatschappelijke ontwikkelingen. Hierdoor verandert ook het denken over het ambt. Niet alleen in de Protestantse Kerk is dat momenteel merkbaar. In elk kerkgenootschap dat zich laat raken door haar context, speelt het. We moeten ons opnieuw afvragen wat een predikant eigenlijk is. Daarbij is het wel belangrijk ook het blijvende te zien. De taart verandert misschien, maar de ingrediënten nauwelijks. Het constante van het predikantschap is in mijn idee te vangen in drie termen: tolk, dienaar en coach. In dit artikel werk ik deze drie gestalten van het predikantschap uit en laat ik zien hoe zij gezamenlijk richting geven aan een toekomstbestendige invulling van dit ambt. Uiteraard schrijf ik op basis van mijn eigen, nu 15-jarige predikantservaring. Maar ik ga ervan uit dat het breder relevant is.
De predikant als tolk
Wat ik hier wil overdenken, werd in het verleden aangeduid met de term Verbum divini minister. Ik herinner mij een bevestiging van een predikant, waarin deze aangaf zichzelf zo te zien. Daarop reageerde een collega met: ‘Interessant idee!’ Hij had het nog nooit zo bekeken. Dat zegt veel over onze tijd. Creatief zijn betekende vroeger misschien: iets nieuws bedenken. Tegenwoordig is het vooral: herinneren aan iets dat tot voor kort tamelijk vanzelfsprekend was.
De predikant als tolk staat in een unieke positie tussen God en mensen. Als een soort Hermes brengt hij de goddelijke boodschap over. In de Griekse mythologie was Hermes zelf ook een god; dat betekent dat het vertolken van het goddelijke niet slechts een menselijke activiteit is, maar een goddelijke daad. In de christelijke theologie klinkt dit door in de leer van de Drie-eenheid: in de Heilige Geest is God zijn eigen tolk. De Geest paart zich aan het Woord, dat door de predikant wordt uitgelegd en toegepast. Zo geldt: praedicatio Verbum Dei est Verbum Dei – de prediking van Gods Woord is Gods Woord.
In deze zin is de predikant een bode, die principieel aan Gods zijde staat tegenover zowel de kerkelijke als de burgerlijke gemeenschap. De predikant is in deze hoedanigheid verwant aan de profeten van Israël. Niet aan de opgeleide profeten uit de scholen, maar aan hen die als uit het niets door God werden geroepen: Amos, Jeremia, en ook Paulus. Hun gezag lag niet in opleiding of afkomst, maar in de goddelijke roeping. Hieruit vloeit voort dat de predikant net als de profeet opinieleider mag zijn. Niet alleen binnen de intieme kring van de lokale geloofsgemeenschap, maar ook in publieke debatten rondom de Godsvraag en alles in relatie tot God.
De predikant vertegenwoordigt zo Christus en de Schrift. Maar hij vertegenwoordigt ook de theologische traditie: Augustinus, Luther, Barth – om zomaar wat te noemen. In een tijd waarin we onze erfenis vergeten, is het van belang dat predikanten deze schroom afwerpen. Het evangelie bereikt ons altijd via traditie, ook in het protestantisme. Het negeren van de traditie leidt er meestal toe dat fouten uit de traditie onnadenkend herhaald worden. De predikant moet dus met opgeheven hoofd de band met de christelijke traditie van Europa uitdragen; niet om nostalgie te voeden, maar om herbronning mogelijk te maken. De identiteit van de kerk wordt niet hervonden door het verleden af te wijzen, maar door haar bronnen opnieuw te leren kennen en te vertolken. En alleen wie voor de traditie van de Kerk wil staan, kan ook het gezag winnen waarmee de traditie geloofwaardig weersproken kan worden.
De predikant is ten derde ook de tolk tussen de kerk als instituut en de samenleving van nu. Daarbij is het essentieel dat de predikant zich innerlijk vrij weet van het instituut. Zijn boodschap is niet afhankelijk van wie zijn salaris betaalt. In zijn geweten is hij niemands onderdaan – zoals elke christen (Luther), maar op zijn eigen wijze. Dat sluit hiërarchie in de kerk uit. Tegelijk is de predikant de belichaming van het kerkelijk instituut. In tijden van kerkelijke krimp is de predikant vaak de enige herkenbare vertegenwoordiger ervan. Dat is een last, maar biedt ook kansen. Mensen willen nog steeds graag via de predikant in contact komen met iets groters. Zij voelen terecht aan dat een individu hen niet kan helpen. Dan kunnen ze net zo goed een vriendin op de thee vragen. De predikant neemt de Kerk mee, en vertolkt het geluid van de Kerk. Dat is zijn zwakte, maar ook zijn kracht.
De predikant als dienaar
De predikant als dienaar staat tussen de mensen. ‘Ik ben onder u als een die dient’. Deze houding verbindt het ambt met het priesterlijke karakter uit de Bijbelse traditie. De priester doet voorbede, zegent en offert. Daarin bevestigt hij de gemeente in de gedachte dat het goed is tussen haar en God. Zo bidt de predikant voor de gemeente als geheel en haar leden afzonderlijk, offert hij zijn tijd, gaven en aandacht, en eindigt hij elke kerkdienst – zelfs al was de preek een tirade – met de zegen over de mensen en hun levens. Een zegen die zij op bijzondere momenten zoals huwelijk en sterven ook persoonlijk ontvangen. Daarbij zegent hij niet de zonde of gebrokenheid op zich, maar hen als schepselen. Een mens is meer dan zijn zonde, en meer dan verzoend. Hij is en blijft schepping en schepping wil gezegend zijn.
De dienstbaarheid van de predikant komt tot uiting in allerlei terreinen: prediking, pastoraat, catechese, vergaderingen. Het klinkt in alles door, omdat de prediker zelf dienaar is. Hij kan dus ook veel hebben. Ook het gezeur, gedrein en gedram van mensen verdraagt hij. Er is in het pastoraat geen strippenkaart, zoals bij de psycholoog en andere professionele hulpverleners. Er wordt geen factuur verzonden. Op de dominee kun je altijd opnieuw rekenen, omdat hij een dienaar is. Hij zet zijn eigenwijsheden opzij, om te luisteren en door te vragen, ook al weet hij dat hij dan pas langs een lange omweg, en misschien nooit, ergens zal komen. Maar hij gaat die weg toch, in Christus’ naam, omdat dit soms de enige weg is die God met mensen gaan kan. Zo is hij pastor. Hij luistert zonder oordeel, troost en zegent.
De predikant als coach
De derde gestalte is die van de coach. Dit hangt samen met het koninklijke aspect van het ambt. Hij geeft leiding. De predikant moet de kar kunnen trekken, ook in beleid en visie. In catechese en leerhuis is hij degene die lijnen uitzet. Maar hij doet het zonder macht. Daarom is hij meer coach dan directeur. Hij staat ook zelf op de werkvloer. Hij rust niet alleen catecheten toe, maar geeft vooral zelf geloofsonderwijs.
Daarbij is hij generalist. In een samenleving van specialisten is dat een vreemd verschijnsel, maar juist dat maakt het predikantschap waardevol. Wanneer het coachende element goed wordt ingevuld, kan de predikant hier ook het ambachtelijke van zijn ambt kwijt. Hij moet wel eens studeren, anders heeft hij niets meer te onderwijzen. Juist omdat hij generalist is en blijft, moet hij tijd houden voor studie. En hij stimuleert de gemeente ook te studeren. Het kennisgehalte van de catechese is nu wel genoeg uitgedund – het wordt tijd weer te benadrukken dat geloof niet zonder kennis kan. De predikant wijst de weg in het woud van Schriftinterpretaties, en in de eindeloze stroom van info en non-info op het internet over religie. Hij is deskundig, je kunt hem iets vragen. Dat is ook de achtergrond van zijn richting-wijzen, ook in het pastoraat. Hij doet dat gefundeerd, met kennis van zaken. Betrokken, maar nuchter. Hij weet de weg, maar loopt tegelijk mee op.
Zijn eigen triniteit
In de drievuldigheid van tolk, dienaar en coach is de predikant zijn eigen triniteit. In prediking, pastoraat en geloofsonderwijs doet hij zijn werk. De onderlinge spanning van de rollen geeft een unieke kleur aan zijn leven. Het tolk-zijn vereist distantie tot mensen, geworteld zijn in Gods Woord, vrijheid om te spreken en soms ook te tieren. Dienaar-zijn vereist nederigheid, zachtmoedigheid, zelfbeheersing en luisteren waar niemand meer luisteren wil – want wij zijn elkaar sneller zat dan we toegeven. Coach zijn vereist vakmanschap, ambacht, het geduld van de onderwijzer. De profeet wil iets, de dienaar voelt iets, de coach denkt iets. Zo worden alle vermogens van de predikant gebruikt – zo is hij bereid zichzelf te offeren als een levend offer, zonder iets over te laten. En dat kan alleen omdat zijn wortels niet omlaag, maar omhoog groeien.
Conclusie
Het predikantschap staat onder druk. Secularisatie, traditieverlies, kerkenkrimp en maatschappelijke argwaan maken het ambt kwetsbaar. Door opnieuw te doordenken wat het betekent om tolk, dienaar en coach te zijn, kan het predikantschap zich hervinden. Dit vraagt om moedige theologische bezinning, maar niet om specialisatie van het ambt, waar de gedachten der bestuurders nog steeds wel eens heen gaan. Wie de predikant zijn triniteit afneemt, neemt hem zijn vreugde af en zijn mogelijkheid een spiegel van God voor de mensen te zijn. Degene die spreekt, moet dezelfde zijn als die troost, en die troost, moet dezelfde zijn als die onderwijst. De catechisanten moeten hún coach op de kansel kunnen zien, en de pastoranten hún dienaar. Anders wordt de gemeente niet meer in eenheid in de richting van de Ene gebouwd. In de drievoud van tolk, dienaar en coach, profeet, priester en koning kan de predikant echter nog tot de wederkomst mee.
Willem Maarten Dekker
In de Waagschaal, nr. 5, 3 mei 2025