K.H. Miskotte en de trouw aan de aarde

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)In het theologisch spoor van K. H. Miskotte is “natuur” geproblematiseerd. Niet alleen de natuur als wezen van de mens, maar ook wat doorgaans als natuur wordt aangeduid, levend of niet-levend zoals dieren of bodem, kan na het lezen van Edda en Thora gemakkelijk met heidendom worden geassocieerd. Een scheppingstheologie die wordt ingezet om een christelijk geluid tegen klimaatverandering te laten horen, ligt in de lijn van Miskotte niet voor de hand, omdat natuur niet hetzelfde is als schepping. Miskotte en ecofeministische theologie lijken daarom moeilijk samen te gaan. Weliswaar is bekend dat Miskotte een natuurliefhebber was, toch wordt vaak aangenomen dat zijn natuurliefde een jeugdige Schwärmerei was die na het kennismaken met de theologie van Karl Barth en het opkomende nationaalsocialisme is overgegaan. In mijn proefschrift And it was not good anymore breng ik niet alleen ecofeministische theologie in gesprek met de theologie van Miskotte, maar laat ik ook zien, dat Miskottes natuurliefde niet slechts als een jeugdige fase kan worden beschouwd, maar eerder onderdeel van zijn persoonlijkheid was en zijn denken ons in deze tijd van massaal uitsterven iets te zeggen heeft. Beginnend bij de dagboeken trek ik lijnen naar zijn overig werk om een nieuw licht op zijn relatie met de natuur te werpen en stel ik voor om zijn theologisch verzetswerk uit te breiden zodat het ook het niet-menselijke leven omvat.

 

Uit de dagboeken

In 1919 schrijft Miskotte: “En het ongedeeld zich overgeven aan de natuur in de Hattemse bossen. Wat ontzaggelijk hebben me daar de grote krachten des levens genomen en gezegend – wat ik daar heb gevoeld, doorleefd, ik huiverde soms lijfelijk! Ik trilde ‘s avonds in m’n bed bij ‘t herinneren.” Zo’n lijfelijk-erotische beleving van de natuur is niet slechts liefde. Liefde is te vaag, “dat beduidt weinig”, schrijft hij een paar jaar later in het “gemeenteblaadje Cortgene” in een artikel genaamd “Onze bomen”. Ook van de nuttigheid van bomen die hij voor de kap in het “schier boomloze Noord-Beveland” wil bewaren, wil hij niets weten. Ook al zijn bomen natuurlijk wel nuttig, dat had Miskotte vast ook in onze tijd van klimaatverandering herhaald. Maar het gaat hem om “de schoonheid die in de wisselende gang der seizoenen ons van Godswege komt bezoeken”. “Een leven-zonder-schoonheid is evenmin een menselijk leven als een leven-zonder goedheid”.

Opmerkelijk: de bossen zijn voor hem ook “de ‘kern’ die wijd ziet”. Maar hij kan net zo enthousiast schrijven over zonnebloemen, de zee en later, wanneer hij met zijn kinderen dieren bekijkt, kan hij ook over dieren, bijvoorbeeld het oor van een konijn, in verrukking schrijven. Wanneer hij in 1927 overweegt om een beroep naar Texel aan te nemen, noemt hij nadrukkelijk als voordeel de vlucht naar de stilte en “de genezing aan de borst der natuur”. Natuur is wezenlijk voor zijn gezondheid en welzijn. Daaruit lijkt een bezorgdheid te groeien die niets met de kennis over klimaatverandering te maken heeft, maar er toch mee resoneert. Zo schrijft hij in 1930: “De seizoenen schuiven dooreen: ik verbeeld me altijd, dat de cerebrale ontgrenzing van het moderne leven de natuurorde begint de verstoren (zoals de akker om Adams schuld doornen en distelen droeg). Vroeger was de winter veel duidelijker winter, de zomer vol hitte – zoals vroeger een kind een kind was en een grijsaard een grijsaard; maar nu máken we regen en eten aardbeien in de winter, en hebben alles uit alle oorden, door broeikassen en koelkasten wanneer wij het willen (behalve de oesters!) – en daarom is het in ons herfst voordat het lente wordt.” Zonder de kennis over de tegenwoordige wantoestanden in de bio-industrie, observeert hij in 1934 de vulgair westers-utilistische omgang met de dieren. In 1927 heeft hij het over de genezing aan de borst der natuur, toen heeft hij al lang kennis gemaakt met de theologie van Karl Barth. In 1934, een jaar nadat Hitler aan de macht kwam, verzucht hij over de verscheuring van de eenheid met Gaia Mater. Er is een toenemende ambivalentie te bespeuren, maar ook in de laatst gepubliceerde dagboeken uit 1938-1940 ontbreken de natuurbeschrijvingen geenszins; en dan zijn – om het publiceerbaar te houden – nog vele “wild uitwaaierende natuurbeschrijvingen” weggelaten door de redactie.

 

God en natuur

Natuur heeft ook alles met God te maken. De ene keer is die verbinding van God met de natuur onbekommerd, zoals de sneeuw die het geduld en meeleven van God met deze wereld uitbeeldt of hunkeren naar lente-licht als het verlangen naar genade. Een andere keer is die verbinding problematisch, wanneer hij schrijft dat de liefde tot God kan worden overgedragen tot de natuur maar moeilijk vol te houden is, vanwege de geur der Verwesung en de universele bloeddorst en onderlinge moord in het dierenleven. Dit schrijft hij in 1921 en 1922, dat is voordat hij op 1 februari 1923 Barth’s Römerbrief thuiskrijgt. Aan zijn dochter Titia laat hij in 1950 weten dat er een spanning is tussen “natuur” en “schepping” waarbij de natuur de ons toegekeerde zijde is van de schepping. In Hoofdsom der Historie beschrijft Miskotte dat de natuur of schepping (zo strikt handhaaft hij het verschil niet) haar eigen relatie met God heeft. Ze kan niet vergoddelijkt, maar ook niet ontgoddelijkt worden. Ze is niet slechts stof, maar bezielde kracht die zingt tot troost in de oorlogsjaren. De natuur is voor Miskotte niet gevallen, maar onschuldig, kan nooit door demonische machten bezeten zijn zoals mensen dat kunnen zijn, zo zegt hij het na de oorlog.

De natuur weet het niet, maar verwijst naar het eschatologische leven, bevestigt de existentie van God. Niet alleen de godsnaam is een spelbreker (de Naam als saboteur van een vergoddelijking van de wereld), maar ook de aarde wordt spelbreker genoemd. God verbindt zich met de natuur om met haar te zingen, om zich uit te ademen in haar. Zij heeft haar plek, makom, in God: “zijn goedheid doordrenkt ook het “al”. Daarom gaat zijn goedheid het “al” te boven, opdat Hij met Zijn goedheid het “al” zal doortrekken. De wereld is door God in God besloten, daarom zijn overal open deuren te vinden. Wij verkeren in een open werkelijkheid, omdat zij in God besloten is, de wereld is in God. God (als ik het zo zeggen mag met het chassidisme) is de ruimte waarin de wereld zich afspeelt. En de glans die de dingen doortrekt, is de weerglans van Zijn heerlijkheid, de zang die uit de schepselen klinkt is de weerklank van de jubel, waarvan Hij zelf van eeuwigheid tot eeuwigheid vervuld is.”

De invloed van Barth is niet te ontkennen. Schepping zet altijd soteriologisch, bij de redder, in. Maar als die focus duidelijk is, dan kan Miskotte daarvandaan ook zeggen, dat “Op Bergen en in dalen en overal is – toch – God.” Heel het leven in zijn eenvoud is uiteindelijk de spiegel van Gods eenvoud, zo zegt hij in de Bijbellezingen over het boek Ruth (Het gewone leven). Anders dan in Edda en Thora, dat ook in 1939 is gepubliceerd, ligt daar de spits van het verzet in het trouw zijn aan het gewone leven, aan de aarde en aan mensen als spiegel van Gods trouw. Het hele leven is het leven dat verzoend is door die ene een-voudige openbaring in Christus, de ene incarnatie van God die zich ontvouwt in de grootste veelzijdigheid. De ene incarnatie in het midden van de tijd zet het verzoende leven naar achter en naar voren in en dat moet groots worden gedacht, als de ontsluiting van de schepping. Gods adem in alles wat is, de goedheid die het al doordrenkt, is dan ook niet los te zien van die ene openbaring in Christus, maar vertrekt van daaruit.

 

Conclusie

Miskotte is een kind van zijn tijd en daarom kan ik als ecofeministische theologe van hem geen ecologische profeet of een proto-feminist maken. Vanuit de ecofeministische theologie is de verbinding van vrouwen met de natuur kritisch beschreven en ook Miskotte ontkomt daaraan niet. Zijn persoonlijke en theologische invalshoek over de natuur kan niettemin ten aanzien van de ecologische misère interessant zijn.

Uit zijn dagboeken komt naar voren dat natuur voor Miskotte wezenlijk was, een diepe, haast mystieke beleving die niet te vatten is in natuurbeheer of recreatie en daaruit lijkt ook een verantwoordelijkheid voor de natuur te groeien. Volgens Miskotte heeft God een eigen relatie met de natuur als de ons toegewende zijde van de schepping die niet alleen gegrond is in God als schepper, maar intiemer is. Geen versmelting, maar wel een samen ademen en zingen, de natuur die als ware in Gods schoot een eigen plek heeft. In het licht van incarnatie en verzoening zou het trouw blijven, ook aan de aarde, een theologische invalshoek voor verzet in onze tijd kunnen zijn.

 

Carola Dahmen

 

Ds. C. E. Dahmen is predikant (PKN) te Boornbergum-Kortehemmen en auteur van “And it was not good anymore. The Ecofeminist theologies of Sallie McFague and Catherine Keller and the Dialectical Theology of K. H. Miskotte”, Middelburg: Skandalon, 2024. De vindplaatsen van de citaten van Miskotte zijn bij haar opvraagbaar: carola@ds-dahmen.nl

In de Waagschaal, nr. 6, 31 mei 2025