Het oude consent en de nieuwe tijden
Gedachten vanuit de ‘commissie preekconsenten’
Het idee was dat een ieder die als niet-predikant de kansel wilde beklimmen daarvoor eerst een soort ‘proeve van bekwaamheid’ moest afleggen. Een speciale door de Synode ingestelde Commissie zou iedere aanvraag voor een dergelijke ‘toestemming’ aan de hand van een daadwerkelijk gehouden kerkdienst bespreken en haar bevindingen in een persoonlijk gesprek met de kandidaat delen. Daarna kon het preekconsent worden verleend. En zo hebben de verschillende commissieleden de afgelopen jaren kerkelijk werkers uit alle hoeken van de kerk zien langskomen. In de gesprekken naar aanleiding van het ingeleverde materiaal kwamen alle mogelijke vragen en thema’s van het kerkelijk werk, maar vooral rondom het preken aan de orde. Toch is de commissie niet of nauwelijks geraadpleegd in de recente ambtsdiscussies. Het wekt het vermoeden dat de praktijk en inhoud van de kerkdienst in die discussie een minder grote rol speelt dan wij op grond van al deze gesprekken zouden verwachten.
Van domineeskerk naar krimpende gemeente
Het preekconsent is ooit bedacht in een domineeskerk waar kerkelijk werkers doorgaans werden aangesteld voor een specifieke, veelal praktische, taak. Jeugdwerk, ouderen-pastoraat, missionair werk. Een welkome aanvulling, want veel ‘klassieke’ dominees voelden zich, vaak niet ten onrechte, op die gebieden onvoldoende toegerust. Nu en dan waren er toen ook kerkelijk werkers met homiletische ambities. Omdat we in die dagen zuinig waren op het Woord, vonden we dat dát toch niet zomaar kon. Verkondiging vraagt doorwrochte kennis, doordenking en studie; bij voorkeur met behulp van de grondtalen. Dat alles bood de opleiding van de kerkelijk werker niet. Bovendien was de dominee geroepen tot Dienaar van Woord en Sacrament; de kerkelijk werker had een baan in de gemeente. Maar goed, als het dan toch moest, kon er ‘consent’ worden gegeven. De niet-predikanten werden daartoe beoordeeld door een aantal ervaren dominees met een voorliefde voor homiletiek en liturgie.
De kerk waarin het consent is bedacht bestaat niet meer. Het domineestekort is nijpend geworden en zal de komende jaren alleen maar toenemen. Mede daarom worden kerkelijk werkers, soms ongeacht hun opleiding, op veel plekken ingezet als gemeentepredikant. Krimpende gemeentes kiezen steeds vaker voor ‘goedkope’ kerkelijk werkers. Het scheelt een pastorie, gedoe met landelijke toestemming en de mogelijkheid tot tijdelijke aanstelling is wel zo praktisch. Het beroemde ‘midden van de kerk’, waar zorgvuldig doordachte verkondiging, Bijbelse theologie en leerhuizen in ere werden gehouden is inmiddels grotendeels geïmplodeerd. Met de groei van de evangelicale stromingen is meer ruimte en waardering gekomen voor ‘leken’-verkondiging terwijl laag-kerkelijke ‘missionaire projecten’ (‘kliederkerk’) meer en meer als volwaardige kerkdiensten worden beschouwd. De huidige hbo-opleiding rust kerkelijk werkers onvoldoende toe voor deze nieuwe kerkelijke werkelijkheid. Ondanks de steeds hogere eisen aan het werk en het alsmaar uitdijende takenpakket van de kerkelijk-werker blijft ze gericht op het praktische werk. Het tekort aan inhoudelijke, Bijbelse en theologische scholing wordt keer op keer zichtbaar in de kerkdiensten die bij de commissie op tafel liggen. Kortom: wanneer we recht willen doen aan de kerkelijk werkers en de verkondiging vraagt dat meer van de kerk en van de opleidingen. Een consent dat ooit is vormgegeven als goedkeuring van een klein groepje dominees volstaat niet meer, maar een slordig ‘iedereen is gelijk en kan preken’ evenmin. Als we de zondagse eredienst serieus nemen als een moment waarop God ter sprake kan komen, vraagt dat meer dan een praktische scholing en vroom vertrouwen op de Heilige Geest.
Toon Tellegen en de Bible belt
Het bij de ‘commissie preekconsenten’ ingeleverde materiaal van de afgelopen jaren geeft een mooi overzicht van de breedte van de kerk. Preken van drie kwartier, verhalen van Toon Tellegen, losse aantekeningen in het volste vertrouwen dat de Geest de rest wel doet, historische uiteenzettingen, bevlogen her-vertellingen van het evangelie, recht uit het hart gesproken verkondiging. Dit alles voor kwijnende gemeentes met een handjevol ouderen, stampvolle Biblebelt-hallen, ‘middle-of-the-road’-wijkgemeentes en zaaltjes in verzorgingshuizen. Gebeden wordt er ook. Soms met lange opsommingen van klein en groot leed, soms met poëtische verzorgde taal, of ‘een beetje uit het Dienstboek, een beetje van mezelf’. Gesprekjes met kinderen, meer en minder gedoe met kaarsen, projecten en bloemschikkingen, Youtube-filmpjes, Opwekking, J. de Heer, Barnard en Taizé. De Allerhoogste krijgt nogal wat te verstouwen op zondagmorgen.
Veel van onze vragen over dit veelkleurige materiaal gaan over Bijbelse theologie. We merken dat, hoe verschillend het materiaal ook, de eigenheid van een specifieke Bijbeltekst vaak weinig aan bod komt. Evangeliën worden vaak door Paulus heen gelezen terwijl het Oude Testament vaak een opmaat blijft voor het Nieuwe. Kritische afstand tussen Bijbeltekst, eigen geloof en dogmatische tradities ontbreekt nogal eens. Grote Bijbels-theologische lijnen (uittocht, ballingschap, koningschap, tempel ) worden veelal historisch uitgelegd. Veel kandidaten geven in de gesprekken blijk van grote bevlogenheid en kennis van de gemeente en de geloofsvragen die er leven. Tegelijkertijd verwoorden ze ook hun verlegenheid om de primaire bron van de preek op een vruchtbare manier in te zetten. Meer dan eens geven kandidaten toe dat het hen eenvoudigweg aan ‘kennis’ ontbreekt om over tekst en eigen praktijk te reflecteren. Veel mogelijkheden om hun eigen praxis kritisch te bevragen zijn er in vaak kleine plaatselijke gemeentes niet. Vaak is het gesprek met de commissieleden een eerste en niet zelden laatste inhoudelijk gesprek over een kerkdienst. Naast Bijbelse theologie komen basale homiletische vragen over de verhouding van de predikant, de gemeente en de tekst aan de orde. Niet zelden heeft de kandidaat, al dan niet onder invloed van een veel-vragende gemeente, nogal een ideaalbeeld van het predikantschap. Inspirerende voorgangers, het ideaal van profetische prediking, groei van evangelicale kerken, succesverhalen in de Petrus maken in voortmodderende, slinkende gemeentes eerder de eigen onmacht zichtbaar dan dat ze toerusten in het ambt. Veel predikers die wij ontmoeten spreken eerder tót de gemeente dan dat ze mét de gemeente in de tekst verblijven. Vaak keren we in de gesprekken terug bij het eerste begin: wat zegt de tekst jóu eigenlijk?
De ouderwetse dominee als bron van kennis en ervaring
Een gedegen academische opleiding leidt natuurlijk niet noodzakelijkerwijs tot ‘betere preken’, inzicht in Bijbelse theologie en een adequaat gebruik en grondtalen en teksten. Maar toch, hoeveel er ook is aan te merken op de klassieke theologische scholing, toegang tot de bronnen van tekst en theologie bieden de kennis en diepgang die in de meer praktische hbo-opleidingen onvoldoende aan bod komt. De ‘ouderwetse dominee’ is geen beter soort prediker maar, als het een beetje meezit, wel een bron van kennis en ervaring. In een tijd waarin ambt en verkondiging ter discussie staan, de kerk krimpt en de grote vragen over de toekomst van de kerk en het evangelie ons aanvliegen, zou het goed zijn ons te laven aan hen die na jarenlange ervaring of studie toegang hebben tot de geheimen van het Hebreeuws en Grieks, de wonderlijke theologische tradities, en de vreemde vergezichten uit kunst en literatuur.
Zo ongeveer iedereen is het erover eens dat de nieuwe bedeling tussen predikanten en kerkelijk werkers om meer gerichte scholing vraagt. Krimpende theologische instituten zien mogelijkheden. Het risico daarbij is dat de komende jaren veel energie en geld wordt gestoken in leerlijnen die enerzijds met allerhande praktische methodes van de kerkelijke verkondiging een soort religieuze TED-talk maken en anderzijds met een te hoogdravend ideaal van ‘de profetische verkondiger’ de reële kerkelijke werkelijkheid overschreeuwen. Het materiaal dat ons de afgelopen jaren onder ogen kwam onderstreept het risico daarvan en de noodzaak tot voortgaande theologische scholing. De ontmoetingen met de kerkelijk werkers leren ons dat juist dienstdoende predikanten in die ondersteuning en voortgaande scholing een zinvolle rol kunnen spelen. Met het oog daarop hebben we in de commissie de afgelopen twee jaar de beweging gemaakt van beoordelen naar inspiratie en ondersteuning. Ik hoop van harte dat onze ambitie tot toerusting verdere navolging vindt. Dat vraagt van de kerk dat ze haar dienstdoende predikanten meer dan nu het geval is als senior ‘dienaren van het woord’ inzet en hen niet als ‘dure specialisten’ reserveert voor ‘gecompliceerde’ gemeentes. Noem mij een gemeente waar de zondagse eredienst’ ‘ongecompliceerd‘ is. Ik vrees wie daar voorgaat, eerlijk gezegd. Op hun beurt kunnen dominees, zeker wie van hen vergroeid zijn geraakt met zijn of haar kansel, veel van kerkelijk werkers leren. Dit wederzijdse leren kan alleen op een vruchtbare wijze plaatsvinden als beider talent en capaciteit op hun werkelijke waarde wordt geschat. Aan de kerkelijk werkers zal het niet liggen. In bijna al onze ontmoetingen maken we kennis met bevlogen, gemotiveerde mensen. Keer op keer blijkt in de gesprekken hoezeer de kerk en de verkondiging ons allen aan het hart gaat.
Werner Pieterse
Ds Werner Pieterse is dominee in Haarlem-Noord en Spaarndam. Sinds 2021 is hij lid en sinds 2023 vice-voorzitter van de commissie preekconsenten.
Laat de kerk haar dienstdoende predikanten inzetten als senior ‘dienaren van het woord’ en hen niet als ‘dure specialisten’ reserveren voor ‘gecompliceerde’ gemeentes.
In de Waagschaal, nr. 3, 8 maart 2025