Grondtekst in context
Voorganger en kerkganger
Jaren geleden zat ik in een kerkdienst naast een bekend en gerespecteerd theoloog. Bij de Schriftlezing uit het Nieuwe Testament haalde hij uit de binnenzak van z’n jasje een Grieks Nieuwe Testament en las daarin het betreffende bijbelgedeelte mee. Met een mengeling van verwondering en bewondering zag ik het gebeuren. Het deed me toen denken aan concertbezoekers die bij een uitvoering van de Mattheuspassion met de complete partituur op schoot meelezen met wat er ten gehore wordt gebracht. Nu ik vaker kerkganger ben dan voorganger zou ik dat voorbeeld kunnen navolgen, maar de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik dan als kerkganger zou gaan doen wat ik als voorganger decennialang slechts incidenteel deed – en nog zo doe. Heb ik nu met dat ‘slechts incidenteel’ raadplegen van de grondtekst stiekem afscheid genomen van ‘het ambt van dienaar des Woords’? Of misschien van de academisch gevormde theoloog? “Ambtsdragers beloven de Schrift te aanvaarden als enige regel van het geloof en te weren wat daarmee strijdig is. Hoe werkt dat in de praktijk?” vraagt Coen Constandse. Wel, bij mij werkt het kennen van de grondtalen dus primair als een soort beveiligingsklep voor al te spontane invallen. En dàn ook wel als inspiratiemoment voor verdere eigen gedachten over de betreffende tekst. Uitgangspunt is voor mij dus niet het onderzoek van de tekst-als-grondtekst, maar de resonantie tussen (kort gezegd) de tekst en het leven. De genoemde ‘regel van het geloof’ ligt voor mij meer in het acht slaan op de historische context (zowel die van de betreffende Schriftlezing als die van het heden), dan bij de vertaalcapaciteit van de grondtekst. En dat geldt dan voor zowel het maken als het beluisteren van een preek. Op dat punt raken in mijzelf de voorganger en de kerkganger elkaar.
Resonantie van tekst en context
Is nu voor dat ‘check-moment’ van je eigen gedachten (primair als voorganger) per se kennis van grondtalen nodig? Of kun je dat moment ook inhoud geven door goede commentaren etc. te raadplegen waarin ook het Hebreeuws en het Grieks voor de niet-kenner van die twee talen wordt uitgelegd? Ik neig dus steeds meer naar dat laatste. Inzicht in de historische context van zowel de bijbeltekst als ons huidige levensverhaal is zowel bij het maken als horen van een preek het basale contactpunt. Een waarderende opmerking over een preek betreft ook nooit de correctheid van de exegese, maar luidt meestal: ‘dat was een preek voor onze tijd.’ Naast het betrekken van die con-texten is er dus dat attent zijn op het moment dat je bij het maken van een preek bedenkt ‘nù moet ik eerst even de grondtekst checken’. Dat moment van retardatie vraagt om kritisch inzicht in je eigen, vaak associatieve, gedachtegang die door een bijbeltekst en de resonantie daarvan in de (eigen) geschiedenis wordt opgewekt. En dat vraagt weer om het vermogen tot introspectie.
Met deze twee punten, samengevat als ‘aandacht voor de buitenwereld en aandacht voor de binnenwereld’ kunnen naar mijn mening zowel de HBO- als de WO-opgeleiden de functie van voorganger in een gemeente vervullen. De immer discutabele termen ‘ambt’ en ‘dienaar des Woords’ mogen wat mij betreft vervallen. Veel belangrijker is dat de voorganger op die manier niet ten principale tegenóver de gemeente staat, maar vóór de gemeente en als gids fungeert in de resonantie van teksten en contexten, waarnaar ook de kerkganger op zoek is.
De liturgie als context
Een bezinning op de preek dient ook aandacht te hebben voor de liturgische context van de preek. Ook daarin is een opmerkelijke verschuiving zichtbaar, waarvan ik vermoed dat het binnenhalen van camera en beamer daarvan een voorname oorzaak zijn. In de periode van de corona-epidemie leek dat streamen een ideale compensatie voor de beperkingen in het kerkbezoek die toen in de meeste gemeente wel werd toegepast. Toen die beperkingen werden opgeheven verbreedde het ‘woord van welkom’ aan het begin van de kerkdienst zich tot degenen ‘die nu of op een later tijdstip, in de verzorgingshuizen, en thuis of elders met ons verbonden zijn’. Wat de mensen thuis te zien kregen was ook datgene wat de gemeente in de kerk op de beamer te zien kreeg. Naast de voorganger werd dus ook in de kerk het beamerscherm het nieuwe ‘tegenover’ – niet in ‘de bediening van het Woord’ maar in ‘de bediening van het beeld’. Waar in 1964 orthodox Nederland fulmineerde tegen de religieus verwoorde ironie van de beeldreligie (‘zo is het toevallig ook nog eens een keer’), daar zien we nu op de Youtube-filmpjes van ‘Evangelie Herauten’ het acteren-voor-de-camera van de gemoderniseerde ‘tegenovers’. Op de klassieke liturgie heeft dat binnenhalen van camera, beamer en de sfeer van huiselijkheid, een uithollende werking. Op z’n slechtst verwordt de liturgie tot een collage van woorden en beelden waarbij telkens met ‘verbindende’ teksten wordt uitgelegd wat we doen en waarom. Op die manier verandert de liturgische context van de preek in die van een ‘samenkomst’: informeel, niet te moeilijk doen en alle aandacht voor de nabije naaste – maar zonder verdieping en verbijstering, zonder het peilen van de angst die ook met horizonverbreding gepaard gaat.
Meer dan het verlies van kennis van de grondtalen is de slijtage van de liturgie en het verlies van zowel het woord als de inhoud van het begrip ‘eredienst’, reden tot zorg over vervlakking. Aan de nieuwe voorgangers de taak om van de ‘kerkzaal voor samenkomsten’ iets van een kathedraal te maken waarin het bijbelverhaal, ons levensverhaal en de wereldgeschiedenis met elkaar mogen resoneren in breedte, hoogte en diepte.
Jan Bruin
In de Waagschaal, nr. 2, 8 februari 2025