Geen exegese op de kansel!

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)De preek als aanzegging

 

Daags na haar preek met daarin de dappere oproep aan president Trump om barmhartig te zijn jegens mensen die bang zijn voor deportatie, geweld of stigmatisering, werd aan bisschop Mariann Budde de vraag gesteld of ze die dag, bij het bestijgen van de kansel, niet bang was geweest, wetende wat ze zou gaan zeggen. Haar sterke antwoord luidde: ‘Ik ben altijd bang als ik de kansel opga. Ik neem die verantwoordelijkheid zeer serieus. Altijd.’ Helaas vroeg de interviewer hierop niet dóór. Het was interessant geweest te horen wat die verantwoordelijkheid wat haar betreft dan precies inhoudt. Want de altijd-aanwezige huiver om de kansel op te gaan lijkt me theologisch en menselijk volkomen terecht. In het Basisbakboek voor preken schrijft Theo Hettema dat het hem als supervisor in de PKN was opgevallen dat zoveel dominees op hun preken zitten te ‘zwoegen’. Dat moet toch anders kunnen, dacht hij. En daarom schreef hij samen met Annemarie Roding-Schilt dit boek – omdat preken ook een vreugde zou moeten zijn.

Nu wil ik dat laatste niet ontkennen en de huiver niet onnodig groot maken, maar zou Buddes (en mijn) angst ook niet te maken kunnen hebben met het besef dat de preek uiteindelijk iets is dat, mét alle menselijke verantwoordelijkheden, toch ook menselijkerwijs onmogelijk is?

 

Wat is een preek?

In een eerder artikel in IdW (IdW 53/9 Elbers, Kerk in crisis) heb ik betoogd dat de discussie over de opleiding van de dienaar van het Woord cirkelt rond de vraag wat een predikant nu eigenlijk is. Die theologische discussie wordt in de kerk telkenmale vermeden, maar is weldegelijk cruciaal: is een predikant een model-gelovige, iemand die getuigt van zijn relatie met de levende God en bovenmatig door de Heilige Geest is geroepen? Of is het iemand die door de kerk via een opleiding en vanwege een zeker talent in staat wordt gesteld zich te verdiepen in het vreemde genadewoord dat in de Schrift aan allen gegeven is en die dat woord probeert te vertolken in en naar deze tijd? Het verschil in beantwoording van deze vraag is mijns inziens de wortel van de scheiding der geesten die zich afgelopen juni in de synode (en daarbuiten) heeft voltrokken.

Ook in het geval van de prediking is uiteindelijk de cruciale vraag: wat is eigenlijk een preek? Voor Roding-Schilt en Hettema is dit nauwelijks een vraag en zeker geen vraag waaraan zij veel woorden willen vuilmaken. Voor hen is een preek een ding dat uit woorden bestaat, over een bijbeltekst gaat en voor mensen bedoeld is. Zonder verdere bezinning gaan zij vrolijk en vlijtig met alle ‘ingrediënten’ aan de slag: praktische tips, dilemma’s, leesroosters en woordwolken passeren de revue. Op een zeker moment voelen zelfs deze ‘bakkers’ aan dat dit toch niet helemaal recht doet aan het specifieke karakter van de preek en schrijven ze: “Een preek is echt iets eigens (…). Je bent immers bezig met iets wat raakt aan zingeving, met het diepste zoeken van jou en je gehoor.” So much for a definition. En dus, vinden ze, is er “alle reden om het over Verkondiging met een hoofdletter te hebben. Dat betekent echter niet dat je preek ontheven is aan de wetten van communicatie en bevattingsvermogen.” (55) Om dan vervolgens weer monter voort te gaan op de weg van de open communicatie-deuren. Want dat zijn het. Alle goedbedoelde tips en adviezen die te berde worden gebracht over concrete taal, het aanhaken bij gezamenlijke ervaringen, bezieling van de prediker, fysieke verschijning, verstaanbaarheid en ga zo maar door, zijn tips die gelden voor iedere vorm van communicatie met andere mensen. Ook coachingsgesprekken, politieke toespraken, lezingen, cursussen, interviews, ja zelfs tijdschriftartikelen en tafelredes hebben baat bij inleving, inclusiviteit, humor en beproefde retorische vormen. De meeste tips zijn adviezen die meer thuishoren in een boek over basale etiquette – omgangsvormen tussen mensen – dan in een homiletisch handboek. De intuïtieve huiver en het ‘gezwoeg’ zit ’m volgens mij echter in het theologische karakter van de preek.

 

Aanzegging – van een vreemde vrijspraak

In het vorige nummer van In de Waagschaal heeft Willem Maarten Dekker in 5 hoofdstellingen en 27 substellingen geprobeerd de preek te definiëren (IdW 54/2, “Wat is een preek? Thesen”). Hoewel stelling 1.1 de preek beschouwt als “een nieuw actueel verkondigend woord”, lijkt dit besef in de rest van de stellingen gesmoord te worden in nogal strikte aanwijzingen voor de vorm en inhoud van de preek. Dekkers stelligheid roept veel vragen op: hoezo is de verkondiging op maar één bijbeltekst gebaseerd (waarom niet op twee, hetgeen toch een goede reformatorische gewoonte is)? Waarom zou het in de liberale traditie gaan om het ‘tijdelijk verloren gaan’ van de mens en in de orthodoxe om het ‘eeuwige verloren gaan’ (4.4)? En moet een preek vastzitten aan het schema ellende, verlossing, dankbaarheid (3)? Wordt hier niet toch te veel voorbij gegaan aan de belijdenis dat de preek ten diepste aanzegging is: een aanzegging, een vreemde vrijspraak (Miskotte) die niet door de prediker maar alleen door de Heer zelf gesproken kan worden? Zou dat misschien de huiver zijn die ook Budde altijd voelt als ze de kansel bestijgt? Ze moet iets áánzeggen wat zij helemaal niet zeggen kan en zeggen mág. Ze is een mens, met haar voor- en afkeuren, haar meningen en fouten. En ze heeft een publiek voor zich dat even zondig, haatdragend, trots en koppig is als zij. Tegen haar eigen tekortkomingen in en tegen haar verontwaardiging jegens haar medemensen (denk: Trump) in, moet ze gaan zeggen dat WIJ allen geliefde kinderen Gods zijn. En dat WIJ ons daarom daarnaar moeten gedragen. Hettema en Roding-Schilt waarschuwen voor het gebruik van het woordje ‘wij’ en daar hebben ze natuurlijk in algemene zin gelijk in, maar in het geval van de kerkelijke verkondiging lijkt het me niet onbelangrijk: wij allen zijn simul iustus ac peccator. De specifieke bijbeltekst dicteert welk aspect (rechtvaardiging of zonde) de meeste nadruk krijgt en op welke manier. Hieruit blijkt al wel, dat Dekkers stelligheid over de volgorde ‘ellende, verlossing, dankbaarheid’ onterecht en zelfs onbijbels is: het besef van zondigheid komt vóórt uit de aanzegging van de rechtvaardiging, niet andersom.

De vreemde vrijspraak werpt inderdaad, zoals Dekker zegt, licht op de mens. Maar dat licht kan niet ingedeeld worden in een liberaal-maatschappelijk en een orthodox-zieleheilig licht. Het licht van die aanzegging valt op de mens als geheel, in al zijn persoonlijke en maatschappelijke relaties. Het is de bijbeltekst die bepaalt welk aspect hier belicht wordt, niet de traditie waarin men staat – daarin geef ik Dekker gelijk. Bovendien gaat het licht, en niet de mens, voorop.

 

Doorwrochte exegese of ‘bij-de-mensen’?

Als de preek ten diepste een aanzegging is – en dus een soort liefdesbrief die een mens nooit aan zichzelf kan schrijven of geven – dan is de preek niet slechts “uitleg en toepassing van een bijbelgedeelte” (zo Dekker). Het gaat erom de aanzegging die in de tekst verkondigd wordt te vertolken in het hier en nu. Om dat te doen is het nodig om zeer minutieus exegese te doen. Alle aspecten van de tekst moeten onderzocht worden: de historische, taalkundige, narratologische, structuralistische kenmerken van de tekst, maar ook de receptiegeschiedenis van de tekst moet meegenomen worden. De hoorder in de kerk zit echter niet te wachten op een antwoord op de vraag “wat betekende deze tekst voor de eerste lezers?” (Dekkers definitie van ‘uitleg’ als onderdeel van de preek). Pas ná al dit exegetische onderzoek moet er een schakel om: nu moet er een préék gehouden worden.

Die preek is geen college bijbel- of literatuurwetenschap. Vandaar de enigszins provocerende titel van dit stuk: geen exegese op de kansel! Met de exegetische bagage in hart en oren, moet de prediker proberen de schrifttekst te doen klinken in de huidige tijd, in deze specifieke gemeente. Het kan natuurlijk zijn dat het nodig is om een bepaalde reikwijdte van een bijbels begrip aan de gemeente nader uit te leggen of de literaire context van een gelijkenis of een verhaal erbij te betrekken. Zulke dingen moeten echter zo veel mogelijk ondervangen worden door een goede bijbelvertaling te gebruiken (zodat je niet in de preek hoeft te zeggen ‘er klonk net X maar bedoeld is Y’) en door een korte introductie op het te lezen bijbelgedeelte te houden. De preek zelf zou dan zo min mogelijk ‘exegese’ moeten bevatten. Maar ze is natuurlijk wel op een diepgravende bestudering/exegese van de tekst gebaseerd!

Tenslotte: gaande de discussie over de opleiding tot predikant (hbo of wo), is er een stereotiep ingeslopen dat mij erg tegen de borst stuit: het beeld dat de preken van een wo-opgeleide predikant bol staan van exegetische vondsten, de gemeente intellectueel uitdagen en ‘doorwrocht’ zijn (dat woord werd veel gebruikt) en dat hbo-voorgangers ‘dichtbij de mensen’ preken met thema’s uit het dagelijks leven. Als dat echt zo is, dan mogen wo-predikanten zich dit aanrekenen. De wetenschappelijke opleiding van predikanten mag natuurlijk niet leiden tot een preek als een college (of dat nu met historisch-kritische of met literair-structuralistische vondsten gevuld is: Leids of Amsterdams zeg maar). Je mag toch hopen, dat juist de wetenschappelijke opleiding predikanten het besef bijbrengt van het eigene van de preek: opdat zij juist dichtbij de mensen en dichtbij deze wereld komen, maar via degelijke exegese en hermeneutiek wel hebben geleerd na te denken over de vraag: waarméé komen we dicht bij mens en wereld?

 

Mirjam Elbers

 

Annemarie Roding-Schilt en Theo Hettema, Basisbakboek voor preken: Leer een preek bakken die naar meer smaakt! (Houten, 2022)

 

 

de cruciale vraag is: wat is eigenlijk een preek? Voor Roding-Schilt en Hettema is dit echter nauwelijks een vraag

 

de preek is niet slechts “uitleg en toepassing van een bijbelgedeelte”. Het gaat erom de aanzegging die in de tekst verkondigd wordt te vertolken in het hier en nu

 

wo-opgeleide predikanten zouden exegetisch en intellectueel ‘doorwrocht’ preken en hbo-voorgangers ‘dichtbij de mensen’, met thema’s uit het dagelijks leven. Als dat echt zo is, mogen wo-predikanten zich dit aanrekenen.

 

In de Waagschaal, nr. 3, 8 maart 2025