De tedere verteller

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)Eerst de tekst

Al in de begindagen van zijn theologiestudie ontdekt Eep Talstra dat de “waarheidsvraag over het bestaan van God” vooral iets is voor ‘scherpslijpers’. Eerst komt de tekst, “daarna zou ik wel weer verder zien” schrijft op de eerste pagina’s van zijn laatste boek De Bijbel als biografie van God en mensen. Twintig jaar proberen en studeren later is de tekst voor hem gaan spreken als ‘een overtuigend levensverhaal’ van God en mensen, “een biografie in veel bedrijven met lichte en donkere bladzijdes.” In de veelheid van Bijbelse teksten komt God als wispelturig, emotioneel en vrijmoedige ‘ik’ aan het woord. In talloze voorbeelden laat Talstra zien hoe dit ‘ik’ voortdurend opnieuw, anders formuleert, zichzelf corrigeert en tegenspreekt. De complexiteit van deze teksten is geen ‘probleem’ dat in Bijbelse theologie ongedaan moet worden gemaakt, maar juist moet worden blootgelegd. Het is kenmerkend voor het spreken van het ‘ik’ van deze teksten. Juist ín de teksten die zijn ontstaan over een tijdspanne van vele eeuwen komt JHWH als ‘ik’ aan het woord. Veel theologie is er volgens Talstra op gericht om de wispelturige vrijheid van dit ‘ik’ onschadelijk maken. Klassieke theologie reduceert God al te vaak tot een ‘onbewogen’ opperwezen, modern denken tot een object van menselijke religie. Beide leggen zo het eigenlijke ‘ik’ van de tekst het zwijgen op. “Gods rol [is] te onafhankelijk en te kwetsbaar om die teksten uitsluitend te behandelen als iemands religieuze mening of als materiaal voor algemene stellingen over God. Dan beschadig je de plot en de rolverdeling”. Alles begint met de tekst. “Daarna zien we wel verder.”

Talstra’s bijbelse theologie deed me meermaals denken aan de theologie van Walter Brueggemann. “The elusive but dominating Subject of the Old Testament cannot be comprehended in any preconceived category”, schrijft hij al op de eerste pagina’s van zijn standaardwerk Theology of the Old Testament. Ook voor hem is God allereerst het subject van de actieve werkwoorden. Voor Brueggeman is die stem vooral een tegenstem, een ‘counternarrative’ tegenover het zoveel dominantere discourse van de goden van de wereld. Talstra werkt veel minder antithetisch. Het ‘ik’ van de tekst is in Talstra’s ‘biografie’ veel meer in gesprek met de hoorders. Theologische statements en uitspraken met hoofdletters passen daar voor Talstra niet bij. Het nuchtere ambacht met de eeuwenoude teksten roept tot bescheidenheid. Talstra laat de tekst met verve spreken. Zijn kennis is overweldigend, bij tijden intimiderend. Tussen de regels door lees je ook het plezier als Talstra de te grote gelovige uitspraken over teksten als Exodus 3 en Jobs ‘geloofsbelijdenis’ met een beroep op de tekstgeschiedenis tempert. Tekst na tekst roept Talstra op tot een ontmoeting tussen ‘Oude en Nieuwe lezers’ waarbij het ‘niet vreemd’ is, zo eindigde Talstra zijn methodeboek uit 2002, “om met oudere lezers de pretentie van de bijbeltekst (sic) te aanvaarden, dat niet alleen mensen over God spreken, maar dat evenzeer JHWH over mensen spreekt.” Grondige en ambachtelijke historische tekstanalyse is nodig om de veelstemmige vrijheid van dat spreken te behoeden voor al te massieve en monotone theologie. Grondig lezen leidt vanzelf tot een bescheiden credo.

Weemoedige urgentie

Talstra’s pleidooi voor het wispelturige ‘ik’ van de tekst roept de oude vraag op naar de mogelijkheid van Gods spreken buiten de bijbelse teksten om. Die lijkt toch wel heel beperkt te zijn. Ook de exclusiviteit van de bijbelse canon als enige bron van Gods spreken staat nergens ter discussie. In lijn van zijn betoog en metier is dat misschien te begrijpen, maar iets meer aandacht voor het hedendaagse discours, anders dan in de soms wat al te vaak herhaalde licht geïrriteerde kritiek op orthodoxe theologen en modern seculier denken, had het boek geen kwaad gedaan. De urgentie van De Bijbel als biografie van God en mensen ligt elders. Talstra’s consequente pleidooi voor zorgvuldig lezen en grondig tekstonderzoek is hoognodig. Zeker nu het vak van theoloog en het ambt van predikant ook in de kerk steeds meer ter discussie staan. Het stemde me ook tot weemoed. Al lezend en me verheugend in de vele tekstuele vondsten, vroeg ik me meer en meer af waar in de kerk, de academie en de gemeente, afgezien van onder kleine groepjes liefhebbers en specialisten, nog ruimte is voor deze ambachtelijke grondigheid en dit zorgvuldige, liefdevolle lezen. Voor dit geloof in de tekst. Ik realiseerde me dat ik, vooral als het om dat laatste gaat, mijn bondgenoten meer en meer onder dichters en schrijvers zoek.

De vierde stem

De opstellen van Olga Tokarczuk getuigen van een “jaloersmakend geloof in de kracht van literatuur” schreef een recensent bij het verschijnen van haar essaybundel De tedere verteller. Bij het lezen van haar prachtige opstellen had ik meer dan eens had ik de neiging om woorden als ‘literatuur’ en ‘fictie’ te vervangen door ‘preek’ of ‘bijbeltekst’ en ‘verteller’ door ‘predikant’. Meer dan voor haar andere stukken in de bundel gold dat voor de lezing die zij hield bij het ontvangen van de Nobelprijs voor literatuur in 2019. Tokarczuk begint in dat titel-essay, bijna mismoedig. “De Literatuur is dus een gebied geworden waar ervaringen worden uitgewisseld, een agora, waar iedereen mag vertellen over zijn eigen lot en zijn eigen alter ego een stem mag geven.” Ze ziet hoe ‘ware fictie’ steeds meer wordt verdrongen door verhalen van het type “ik vertel je waar ik ben geweest; ik vertel je mijn geschiedenis.” Literatuur is meer en meer “een koor dat bestaat uit louter solisten.” Waarheid is een vraag naar feiten geworden. “Heel vaak wordt me vol ongeloof gevraagd: ‘is het waar wat u geschreven hebt? En iedere keer heb ik dan de indruk dat die vraag het einde van literatuur aankondigt.” Daarmee rest ons een wereld als een “dode ruimte, een verzameling dingen en gebeurtenissen.” Toch is ze niet hopeloos: “Ik droom van een nieuw soort verteller – in de vierde persoon. “Hebben jullie je ooit afgevraagd wie die wonderbaarlijke verhalenverteller is die in de bijbel met welluidende stem roept: ‘in het begin is het woord? (…) En God zag dat het goed was; wie was dat, die wist wat God dacht?” Los van geloof en theologie ligt in die andere stem voor Tokarczuk het wezen van ‘ware fictie, ware literatuur’. Het is de stem van de verteller die “in de geest van de lezer het zintuig voor het geheel kan mobiliseren; een gevoel van bestendigheid in de onbestemdheid van de wereld waarin we leven.” De ware verteller heeft “een diepe bezorgdheid om een ander wezen, zijn broosheid, zijn uniciteit, zijn kwetsbaarheid voor het lijden en het verstrijken van de tijd.” Deze ‘tedere verteller’ overschrijdt “de grenzen van de non-communicatieve gevangenis van het ik” met een verhaal dat “zich zou kunnen distantiëren van het gebaande, het vanzelfsprekende en banale centrum van de algemeen gedeelde opvattingen (…) en dat op een ex-centrische wijze kan kijken naar de dingen, van buiten het centrum.”
Tokarczuks werk speelt zich grotendeels af in de marge. Haar verhalen zijn grotendeels gesitueerd in dorpen in Silezië, aan de Pools-Tsjechische grens. Daar roepen vertellers de stemmen van verdreven Duitsers en vermoorde Joden tot leven in vergeten geschiedenissen en mythes. Haar hoofdpersonen zijn vaak rusteloze zwervers of reizigers In haar laatste roman Empusion waar ze onlangs de Europese Literatuur prijs voor kreeg, komt de ‘vierde stem’ waarnaar ze in haar lezing verlangt expliciet aan het woord. Het is een vrouwelijke, meervoudige stem die het toch al gelaagde verhaal over een sanatorium in Silezië meermaals doorkruist. Spréékt ze alleen of is/zijn ze, als verborgen personage, ook de oorzaak van de dingen? Wie is dit ‘ik’, deze vreemde ander? De stem te veel invullen, naam geven zou, om met Talstra te spreken, het plot van het verhaal bederven, de stem zelf roept de lezer tot luisteren en vragen.

 

God die met mensen spreekt?

“Of het kan, God die met mensen spreekt? Dat is een vraag voor na afloop als je een bijbelboek uit hebt. (…) Als bijbellezer ben ik ervan overtuigd geraakt dat dit kan”, schrijft Talstra. Het is, nog even afgezien van de Heilige Geest, aan de verteller, de predikant om het ‘ik’ zo te laten klinken dat we in deze mogelijkheid van het ware spreken delen. Talstra laat in zijn laatste boek overtuigend en met passie zien dat die mogelijk begint met zorgvuldig lezen. Zo mogelijk met de hulp van een toegewijd ambachtsman of -vrouw. Liefst een ‘tedere verteller’ waar Tokarczuk van droomt; een prediker misschien die oog heeft voor de stemmen uit de marge die ons net als het ik van de tekst richten op een nieuwe tot dan toe ongeziene werkelijkheid. Want, “tot slot moet eerlijk toegegeven worden”, preekt Tokarczuk in een van haar andere opstellen “de mens, dames en heren, mijn beste, heeft een ziel, een lichaam en een verteller.”

Olga Tokarczuk, De tedere verteller (essays), Amsterdam 2023 en Empusion: een

natuurgeneeskundig griezelverhaal (vertaling Karol Lesman), Amsterdam 2023

Eep Talstra, De Bijbel als biografie van God en mensen: geschiedenis en hergebruik van

teksten, Amsterdam 2024

 

Werner Pieterse

In de Waagschaal, nr. 2, 8 februari 2025