De postmoderne preekstoel

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)Het ontwerp voor het kerkgebouwtje kwam er wel, daar maakte onze architecte zich geen zorgen over. Ze zou beginnen bij de kern van alles: het liturgisch centrum, daar waar de sacramenten werden bediend, de preek werd gehouden. Dat centrum vroeg bepaalde meubelstukken, zoals architectuurhistoricus Geert Bekaert dat uitdrukte in zijn belangwekkende studie In een of ander huis (1967). Die meubelstukken, in hun onderlinge samenhang geplaatst, als ensemble, zouden het hart van haar ontwerp vormen, in architectuurtermen: de genius loci van het kerkgebouw. Het meest opvallende meubelstuk van dat ensemble zou waarschijnlijk de preekstoel worden, bedoeld voor de verkondiging van het Woord. Maar meteen raakte ze in verwarring. Was de verkondiging van het woord niet méér dan de preek?

 

Sacramentele leugen

Om voor raad naar de plaatselijke dominee te gaan vond ze een te grote stap. Dus sloeg ze het boek Sacramentstheologie (1949) op van Gerardus van der Leeuw. Hij bracht haar naar de ‘wereld der verschijnselen’. Daar waren bepaalde gedragspatronen te vinden die werden omgevormd tot rituelen, en die werden ‘verchristelijkt’: reiniging werd doop, de rituele maaltijd het heilig avondmaal én… de leugen werd de preek, als het ‘liegen van de waarheid’. De waarheid namelijk die haaks stond op de ‘wereld der verschijnselen’ en dus eigenlijk niet gezegd mocht worden. De preek was de ‘sacramentele leugen’ – als architecte sprak die uitdrukking haar op een bepaalde manier wel aan… Van der Leeuw beschreef de preek als onderdeel van de Verkondiging des Woords, die als ‘openbare Absolutie’ geschiedt, ‘natuurlijk in de kerk, en wel het best aan de Offertafel, waar zij haar grond heeft. De prediking eveneens, of wel, vanwege betere verstaanbaarheid, aan de cancelli’. Dus: liever geen preekstoel? Of alleen iets, een bepaald meubelstukje, uit noodzaak, vanwege de verstaanbaarheid?

 

Naturalistische preekstoel

Hoe zou een preekstoel voor die sacramentele leugen eruit kunnen zien? Die preekstoel was een materieel ding, ze kwam dus op het hoofdstuk van de materiële religie. Ze moest denken aan het verschijnsel van de naturalistische preekstoel. Allemaal florale vormen, dieren en tierelantijnen. Een compleet oerwoud in houtsnijwerk. Wat een barok gedoe! Men dacht toen dat alles uit de natuur voortkwam, hele gebouwen. Wat een onzin. Van der Leeuw wees immers ook op het onderscheid tussen natuur en schepping. En als we spreken, en dus preken, zelfs in het geval van de sacramentele leugen, zijn we deelnemer aan het scheppingswoord. Dus liever geen naturalistische preekstoel.

 

 

[Onderschrift:]

Naturalistische preekstoel in de OLV Zavelkerk te Brussel: de evangelisten

(os, leeuw, arend, engel) steunen de kansel (Marc de Vos, 1697)

 

Voetenbankje

Er kwam een herinnering op aan een kerkdienst in de Zwitserse plaats Orbe, waar ze een tijd had vertoefd, de geboorteplaats van Calvijns makker Pierre Viret (1511-1571). Ze verbleef in een huis vlak tegen de kerk aan. Elk kwartier werd ze ‘verblijd’ met zwaar gebeier van de kerkklok. Daar kunnen ze wat van in Zwitserland! Om vijf voor twaalf sloeg de klok twaalf keer om aan te kondigen dat-ie om precies twaalf uur weer twaalf keer zou slaan! Alles trilde. Ze had in die kerk een kerkdienst bezocht, de kerk waar, teruggekeerd naar zijn geboorteplaats, Vivet had gepreekt. Het was een dienst van indrukwekkende soberheid! Een preekstoel? Die was er helemaal niet. De predikante stond op een soort voetenbankje. Ja, Zwitserland, Karl Barth, liever geen toga – paste in die lijn ook dat voetenbankje?

 

Houten broek

Maar kon ze bij de gemeente aankomen met zo’n voetenbankje? Was men niet gewend aan een echte preekstoel? Aan een houten broek? Zo’n stoer planken ding dat de predikant verhoogde, ter wille van de verstaanbaarheid – of om te imponeren? Een plaats uitgesloten voor vrouwen, immers zij misten de ‘mannelijke kracht’ die voor een preek nodig was. Tja, dat betoogde tenminste haar vroegere collega, de zeer gereformeerde architect Arnold Ingwersen (1882-1959). Hij vond ook dat architectuur verkondiging was, dus een vak alleen door mannen te beoefenen. Maar dat was verleden tijd! Voor haar geen ‘houten broek’, dat ding associeerde ze met ‘dogmatisch’ (‘theologie met de broek aan’). Ze zag dan mannen voor zich in donkere toga’s. Maar de postmoderne preekstoel was er voor hij, zij én die! En er werd nu gepredikt door voorgangers, wetenschappelijk geschoold of niet, die het allemaal wat spiritueler aanpakten, het meer bij de religieuze ervaring zochten, wat psychologischer allemaal, die graag wilden ‘verbinden’. Was dat dan wat ze zocht? Ze wist het niet. Dat branden van kaarsjes en waxinelichtjes. En dan die meditatieve stiltes in de kerkdienst… waar moesten haar gedachten naartoe gaan? Liever wat verkondiging door het orgel dan in die stilte de plaag van haar tinnitus!

 

Licht

Die waxinelichtjes brachten haar wel bij een ander onderwerp: licht. Vanaf de renaissance was men daar in de architectuur mee bezig geweest: God als het Licht. Hoe kon door middel van de regels van het geometrisch perspectief het Licht, de goddelijke luminositeit worden ‘beetgepakt’. Dingen werden door het lichtend perspectief in hun samenhang geplaatst, licht werd een belangrijk ontwerpmiddel voor kathedralen en kerken. Glas-in-loodramen maakten alles nog kleuriger. Men geloofde ook dat het zien van dat licht coïncideerde met het horen van het Woord. In de moderne tijd bleef dat licht een magische betekenis houden. Licht, lucht en ruimte, dat werd het adagium van de moderne architectuur. Licht was heilzaam voor lichaam en geest! Gezond!

Later werd de betekenis van licht weer wat spiritueler. De bekende architect Aldo van Eyck (1918-1999) had zijn ontwerp voor de Pastoor van Ars-kerk (1968) in Den Haag helemaal op lichtinval gebaseerd. Maar nog afgezien van het feit dat het een roomse kerk was, en de vraag of ze een dergelijke invalshoek wel wilde volgen, was Van Eyk zo’n goede architect, daar kon ze nooit tegenop! Het was allemaal een beetje een voorbode van de huidige trend dat een kerkgebouw niet het ontwerp is van een materieel ding, maar het creëren van een atmosfeer. Een atmosfeer rond dat voetenbankje? Een atmosfeer van verschijnselen, zoals licht, kleur, zachtaardige materialen? Ze hield nog maar even vast aan haar modernistische achtergrond en dacht: ik ontwerp toch liever een strak gebouw.

 

Postmoderne werkelijkheid

Maar ja, nu dat woord modernistisch viel – was dat ook al niet achterhaald? Was ze soms ouderwets? We leefden immers in postmoderne tijden? Ons idee over de werkelijkheid was geheel veranderd. Konden we alles nog wel bedenken, bepalen, beheersen, determineren, plannen en ontwerpen? Was de wereld der verschijnselen intussen weer niet geheel en al meervoudig en contingent geworden? Een krachtenveld, een spel van vectoren. Een nieuw soort materieel vitalisme was ontstaan. Hoe moest je daar als architect mee omgaan? Was er nog enige samenhang tussen de dingen die elk voor zich een ding waren, van kerkgebouw tot voetenbankje? Dit nieuwe idee omtrent de werkelijkheid als krachtenveld was ook in de theologie binnengedrongen, zo had ze begrepen. Je moest je daar aan overgeven, bijvoorbeeld door erin te gaan dansen. Op die manier te zoeken naar verbinding. Maar wat voor dans? De klassieke stijldans, de limbo, soemba, lekker losgaan, verliefd schuifelen? Dansen… ach, het zou kunnen, David deed het ook al, voor de ark uit.

 

Gilles Deleuze

Een geruchtmakende filosoof van dit postmodernisme was Gilles Deleuze (1925-1995), dit jaar honderd jaar geleden geboren. Hij riep weer de wereld van Gottfried Leibniz (1646-1716) in het leven, de werkelijkheid als een stelsel van monaden. En die wereld vertoonde plooien, waar je, als je danste, misschien wel in kon wegzakken. Geen eenvoudige filosofie. Volgens zijn collega én trouwe kerkganger Bruno Latour (1947-2022) was er ook geen onderscheid meer tussen mensen en dingen, dat onderscheid was een modernistisch fabeltje gebleken. Mensen en dingen waren gelijk aan elkaar als actanten. Wat was in die werkelijkheid nog het kerkgebouw als ding? Een vector? Een willekeurige actant? Of was de werking van het kerkgebouw al stilgevallen en betekende dat ding niets anders meer dan passief religieus erfgoed?

 

Mystagogie

Ze wist het niet meer, zag even geen ontwerp voor een postmoderne preekstoel voor zich. En bovendien: waar moest hij staan? De kerkelijke wereld was overal en nergens, was een mozaïek van kerk-, proef- of pioniersplekken geworden, overal te vinden, in buurtgebouw of kroeg. Kerkplekken zonder preekstoelen. Wat moest ze in godsnaam ontwerpen? Maar, zei men, er was juist weer veel behoefte aan spiritualiteit, een verschijnsel waar zelfs atheïsten tegenwoordig heil in zagen. En die werkelijkheid van dat immanente krachtenveld inspireerde postmoderne theologen: er was niet één waarheid te vinden, alles was meervoudig, slechts in de liturgie werden wij geconfronteerd met het mysterie van de waarheid. Een soort postmoderne sacramentstheologie, mystagogie, de wereld der verschijnselen als potentiële eredienst, atmosferische liturgie en alledaagse ‘ritualiteit’ (maaltijd, reiniging, woord, geslachtsgemeenschap, dood, gevecht, dans, kunst, …). Verkondiging zonder preekstoel: niet als sacramentele leugen, wél als sacramentele waarheid. Maar kon die werkelijkheid ons absolutie verlenen? Wat te doen? Meegaan met Spinoza in de ‘naturerende natuur’? Je als individu stoer oprichten tot stoïcijn? Berustend neerzakken als Boeddha? Maar het ging toch om het Scheppingswoord?

Ze zuchtte, en dacht: ik houd het voorlopig maar even bij dat voetenbankje. Met die voorganger erop, die in de uitleg van Bijbelse teksten aan de gemeente verkondigt wat ze van God zou kunnen horen, omdat hij, zij of die het zo heeft gehoord. En verder geen flauwekul. Maar dan wel een enigszins royaal en stevig voetenbankje, zodat de voorganger er niet vanaf kukelt. En toch ook niet te zwaar, omdat het misschien van de ene naar de andere kerkplek moet worden meegezeuld.

 

Kees Doevendans

In de Waagschaal, nr. 5, 3 mei 2025