De Bijbel als levenskunst
Jordan Peterson en de psychologische Lezing van de Schrift
Hoorcolleges
Zeven jaar geleden stuurde een kennis mij een bericht: ‘Dit moet je zien!’ met een link naar een serie hoorcolleges getiteld The Psychological Significance of the Bible. Opgegroeid in de pastorie, gebroken met de kerk, en met een succesvolle academische carrière achter de rug, ontdekte deze persoon zichzelf – tot eigen verbazing – na zoveel jaren weer met een bijbel op schoot. Wat was de aanleiding om daarin te lezen, vooral in de boeken van Mozes?
Dat waren de hoorcolleges van de Canadese psycholoog en academicus Jordan B. Peterson (1962). Erudiet, gepassioneerd, bij vlagen onnavolgbaar en ondersteund door grote gebaren, analyseert Peterson de oudste bijbelse verhalen vanuit een psychologisch, filosofisch en symbolisch perspectief. In zijn benadering is de bijbel niet primair een religieus of theologisch werk, maar een verzameling archetypische verhalen die fundamenteel zijn voor menselijk denken, gedrag en cultuur. Met Peterson lees je de bijbelse narratieven door de bril van Carl Jung, Friedrich Nietzsche en Sigmund Freud.
Voor mij was dat nieuw. Ik vond het ook fascinerend. Dat kon dus: in een academische setting, als niet-theoloog, onbevangen de heilige teksten verkennen en bevragen op thema’s als chaos en orde, goed en kwaad, verantwoordelijkheid, persoonlijke groei en zingeving. En dan ook nog eens jonge mensen aanspreken die op z’n best onverschillig zijn wat betreft de boodschap en activiteiten van een institutioneel christendom.
De hoorcolleges hielpen mij een sluimerende schaamte van me af te schudden: de schaamte om in intellectuele kringen een bijbel open te slaan, te lezen, en die vreemde, ‘antieke’ verhalen zonder mitsen of maren serieus te nemen. Ze simpelweg betrekken op wat in het leven speelt.
De ‘culture wars’
Buiten de collegezaal raakte Peterson snel verwikkeld in de culture wars. Door zijn uitgesproken standpunten over gender pronouns, afkeer van identity politics en zijn gastoptredens in rechtse media (bijvoorbeeld bij Joe Rogan), werd hij een conservatieve cultfiguur. In 2018 probeerden studenten en tientallen medewerkers van de UvA zelfs zijn spreekvrijheid als gasthoogleraar in te perken. Zijn felle kritiek op postmoderne filosofie, klimaatscepsis en verhalen over zijn vleesdieet maakten en maken hem voor progressieve groepen een gemakkelijk doelwit om te cancelen.
En dat is jammer. Want Peterson is ondertussen doorgegaan met zijn psychologische zoektocht naar de hedendaagse betekenis van verhalen zoals de val van Adam en Eva, de broedermoord bij Kaïn en Abel, de zondvloed van Noach en het epos van Mozes en de Israëlieten. In zijn nieuwste boek, We Who Wrestle with God (Portfolio USA, 2024), biedt hij opnieuw een eigen, meer persoonlijk, perspectief op deze oeroude narratieven.
Archetypen
Het meest opvallende element van We Who Wrestle with God is het gebruik van archetypen om de (vermeende) diepere lagen van bekende en minder bekende verhalen bloot te leggen. Deze universele patronen van menselijke ervaring worden door Peterson gepresenteerd als essentiële structuren waarmee we orde scheppen uit chaos. De Held, zoals belichaamd door Adam en Mozes, staat symbool voor waarheid, vrijwillige offers en de integratie van verleden en heden. Daartegenover staat de Tegenstander, zoals Kaïn of Lucifer, die menselijk lijden zaait en trots de kosmische orde uitdaagt. Ook de Grote Moeder en de Grote Vader spelen cruciale rollen: de eerste als bron van liefde en zorg, maar ook als een potentiële verslinder; de tweede als schepper van waarden, maar vatbaar voor tirannie wanneer zijn structuur rigide en daarmee breekbaar wordt. Het archetype van de Goddelijke Zoon, zoals Christus, illustreert zelfopofferende liefde en verlossing, terwijl de Goede Herder een moreel kompas biedt dat naar overvloed leidt. Zelfs chaos krijgt vorm in de archetypische figuur van de Draak, die de grootste bedreiging vormt en enkel door de Held kan worden overwonnen.
Volgens Peterson zijn deze archetypen niet slechts symbolen, maar zitten ze diep verankerd in de menselijke psyche. Ze vormen een universele ‘kaart’ die ons helpt navigeren tussen goed en kwaad, en geven betekenis aan de chaos van het bestaan. Door deze archetypen in de bijbel te traceren, maakt Peterson oude verhalen relevant. Het zijn gedragspatronen waarin een moderne lezer zichzelf kan herkennen of naar kan streven.
Sacks
We Who Wrestle with God ligt stevig onder kritiek. Jung, Freud, Nietzsche: die zijn net zo weinig evidence-based als het christelijk geloof, zeggen critici uit academische kringen. En theologen wijzen erop dat Peterson weinig rekening houdt met de historisch-kritische methode, te veel focust op thematische verbanden, evolutiedenken en archetypen introduceert in een premoderne tekst, en bovendien geen oog heeft voor eeuwenoude christelijk-dogmatische grenzen.
Het argument van de evidentie overvraagt het boek, maar het gebrek aan historisch-kritisch inzicht is wel een probleem, want daarmee negeer je culturele, tijdgebonden factoren. De strijd tussen Kaïn en Abel is bijvoorbeeld evenzeer te duiden vanuit sociaal-economische spanningen tussen agrariërs en veehouders.
Wat binnen de laatste groep critici echter opvalt, is hoe sommigen van hen wijlen rabbi Jonathan Sacks (1948–2020) op een voetstuk plaatsen. Met goede reden: Sacks bracht vanuit zijn joodse achtergrond het Oude Testament op vernieuwende wijze onder de aandacht in christelijke kringen. Zie zijn recent vertaalde Tora-serie bij uitgeverij Skandalon. Echter, de historisch-kritische methode speelt bij hem evenmin een wezenlijke rol en de Schrift wordt primair gelezen door een joodse en sociaal-politieke lens: God gaat een weg met zijn volk door middel van evolutie in plaats van revolutie.
Sacks aanpak maakte de bijbel opnieuw toegankelijk, zelfs voor voorgangers. Een collega-predikant zei recentelijk: ‘Ik lees voor m’n plezier weer hele stukken uit Leviticus en Numeri. Ik overweeg er zelfs weer eens uit te preken!’ Sacks’ benadering laat zien hoe een frisse – van buitenaf geïntroduceerde – interpretatie van de Schrift gelovigen kan prikkelen en aanzetten tot een nieuw lezen.
Een soortgelijke frisheid biedt, denk ik, Peterson Met zijn psychologische en symbolische focus. Hij schuift het lineaire denken – met de ‘uitvinding’ van de (verbonds)geschiedenis – wat naar de achtergrond en legt de nadruk op cyclische, archetypische, evolutionair ingebakken gedragspatronen. Verhalen die aanvankelijk vreemd aanvoelen, komen dichterbij, kruipen soms zelfs onder je huid.
Levenskunstfilosofie
Waar zit de herkenning bij de moderne lezer? Niet het minst in het benadrukken hoe de bijbel ons confronteert met het gevaar van wat Nietzsche zou omschrijven als ressentiment – de verleiding om de ander of de wereld de schuld te geven van dat wat ons dwars zit, in plaats van de strijd met onszelf aan te gaan. Tegelijkertijd waarschuwt Peterson, in lijn met Nietzsches kritiek op zelfvergoddelijking, tegen het loslaten van een transcendente orde: wanneer de mens zichzelf tot hoogste autoriteit verheft, dreigt chaos, zoals treffend geïllustreerd in de bouw van de Toren van Babel. Waar Nietzsche een toekomst schetst waarin de ‘wil tot macht’ het leidende principe wordt, leest Peterson in de bijbelse narratieven een uitnodiging om via vrijwillig offer, waarheid en morele verantwoordelijkheid een hoger principieel pad te bewandelen. De innerlijke strijd aangaan, je kruis opnemen, offers brengen zonder te klagen, en iets van betekenis toevoegen aan een betekenisloze wereld: Het is niets minder dan een – op het Oude Testament gebaseerde – levenskunstfilosofie. En daarmee komen de verhalen heel dichtbij.
Maar mag en kan dat zomaar? Is er niet een geloofsgemeenschap – een joodse maar beter nog een christelijke – nodig waarbinnen de Schrift tot spreken wordt gebracht? Krijg je geen ongelukken door zo onbevangen en psychologisch-symbolisch de Schrift te lezen? Je kan de betekenis van de Bijbel toch niet reduceren tot een praktische filosofie die zich richt op de vraag hoe men een goed, waardevol en betekenisvol leven kan leiden?
Misschien moeten we Petersons poging niet te snel afserveren. Dat juist het Oude Testament zich leent voor zo’n stevige levenskunstfilosofie, zegt iets over de rijke betekenisruimte van de verhalen. Het ‘tegoed van het Oude Testament’ raakt ook aan de mogelijkheid om door een niet-conventionele lezing laatmoderne mensen in beweging te krijgen. En wat de voorwaarde van de noodzakelijke geloofsgemeenschappen betreft: die is in ons land snel onmogelijk aan het worden. De sceptische, hoogopgeleide mannen – de individuen bij wie deze levenskunstfilosofie met name een snaar raakt – zijn oververtegenwoordigd onder de kerkverlaters.
Dat Peterson het voor elkaar krijgt om ze weer een bijbel ter hand te laten nemen, is opmerkelijk. Afgaande op de YouTube-statistieken van de eerdergenoemde hoorcolleges zijn het er niet weinigen. Het stelt ook de vraag aan voorgangers waarom meer conventionele aanvliegroutes in het duiden van Bijbelse verhalen minder resoneren. Petersons benadering – wat je er ook van vindt – heeft als positief effect dat, in een tijd waarin geloofsgemeenschappen verdwijnen, de Schrift blijft opengaan onder een afhakende doelgroep. Je zou bijna denken dat God nieuwe wegen zoekt om mensen te confronteren (en te activeren, te bemoedigen) met de heilige Schrift – als het moet via de psychologie en Jungs archetypen.
Wim Otte
Ds Wim Otte is PKN-predikant Interkerkelijk Dovenpastoraat
Bij Peterson is de bijbel een verzameling archetypische verhalen die fundamenteel zijn voor menselijk denken, gedrag en cultuur
De bijbel confronteert ons met het gevaar van wat Nietzsche omschrijft als ressentiment: de ander of de wereld de schuld geven van wat ons dwars zit, in plaats van de strijd met onszelf aangaan
In de Waagschaal, nr. 3, 8 maart 2025