A.A. van Ruler in In de Waagschaal? (I)

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)De scherpe discussie tussen Willem Maarten Dekker en Dick Boer over ‘de superioriteit van het christendom’ riep bij mij de herinnering op aan A.A. van Ruler en dan met name zijn bundel artikelen Droom en gestalte: Een discussie over de theologische principes in het vraagstuk van christendom en politiek (1947). Het is mooi bij dit gesprek het perspectief van Van Ruler te betrekken. Op zich is het wel gewaagd om aandacht te vragen voor A.A. van Ruler en dan nog wel in In de Waagschaal. Toen Van Ruler vlak na de oorlog bevlogen en bewogen zijn inzichten, in oorlogstijd geboren, publiceerde, reageerden schrijvers in In de Waagschaal furieus, K.H. Kroon en J.J. Buskes voorop. Van Ruler reageerde daar weer op en probeerde hen van repliek te dienen. De kritiek van Buskes en Kroon is niet mals: ze betichten Van Rulers theocratische gedachten zelfs van christelijke dictatuur en geestelijk fascisme! Uit de gereformeerde hoek spreekt I.A. Diepenhorst van een nationaalsocialistisch luchtje. Zulke felle kritiek heeft Van Ruler dus opgeroepen, onder andere door zijn artikelen over de doodstraf en de kolonie. 

Nu, na bijna tachtig jaar, kunnen we voor een aantal standpunten van zijn standpunten onmogelijk nog begrip of waardering opbrengen. Ze herinneren ons eraan hoe we in christelijk Europa vaak aan de verkeerde kant van de geschiedenis gestaan hebben. Maar na bijna tachtig is er wellicht ook ruimte voor distantie. Wie de theologie van Van Ruler uit de context van de jaren veertig en vijftig haalt, stuit op verrassende inzichten. Eén van deze inzichten is dat Barth en Van Ruler meer met elkaar verwant zijn dan je op het eerste gezicht zou vermoeden. Sterker nog, een aantal punten die Van Ruler wil scoren komen aantoonbaar regelrecht uit de koker van Karl Barth zelf. Vandaar Van Ruler toch ook in In de Waagschaal!

 

Droom en gestalte

Droom en gestalte is een bevlogen boek. Gedreven, bezield, gepassioneerd.  Van Ruler bundelt een aantal artikelen en lezingen die hij in confrontatie met het Nazisme tijdens oorlogstijd maakte. Er brandt bij Van Ruler een gepassioneerd vuur.  In vergelijking daarmee is Karl Barth met Christengemeinde und Burgergemeinde uit 1946 een bedaard en braaf theoloog. Klonk de Römerbrief opstandig, baanbrekend en grensverleggend, in 1946 is Barth de rust en bezonnenheid zelve. Ook Van Ruler constateert dat. Hij stelt schamper vast: de politiek staat onder het geduld Gods, alsof de komst van het koninkrijk ons niet betrekt in een onstuimig en onrustig proces. 

Mooi wat Van Ruler schrijft: dat wie God ter sprake brengt, zich niet op een zijspoor zet of een escaperoute inslaat. Alsof het enige dat we kunnen doen is: geduldig wachten op het koninkrijk, dat enkel ‘senkrecht von oben’ komen moet en dat cultuur en politiek slechts machteloze pogingen zijn van onderop naar de heerlijkheid Gods.  Dat laatste is natuurlijk wel waar, maar is nooit het enige.  Als God woning maakt onder de mensen, dan hebben we dat volstrekt serieus te nemen.  Dan niet in een zijkamertje van de ziel, of veilig achter de voordeur van ons huis. Maar in het centrum van ons leven, ons bestaan, onze cultuur, onze politiek, ons lichaam, ons gewone leven van alle dag. Voor Van Ruler komt dat het diepst tot uitdrukking in de vreugde van de liturgie. Een citaat:

 

“‘God is mijn lied’ is dan ook de hoogste wezensaanduiding van God. Met het woord
 ‘God’ drukken wij, bijbels genomen, uit, dat het bestaan zich verheugt over zichzelf, met name daarover dat het bestaat en dat in zoverre en in die zin ‘God’ een modaliteit van de menselijke existentie is, met name van de modaliteit der vreugde.” (Droom en gestalte, 40)

 

Dat valt op: wat staat ons te doen als de diepste crisis ons aanstaart en verlamt? Dan zoeken we naar God. Het lijkt me voor vandaag nu we geconfronteerd worden met talloze crises niet minder belangrijk: klimaat, migratie, vredesvraagstuk, populisme, rechtstaat, bestaanszekerheid.

 

Overeenkomsten en een radicaal verschil

Midden in oorlogstijd werkt Barth aan K.D. II, over de godsleer en denkt Van Ruler na over theocratie, hoe God present is in de geschiedenis en op alle terreinen van het leven. Voor beiden geldt: als we het monster van de crisis in de bek kijken, zingen we niet een toontje lager. Juist niet. Het is vandaag de dag in de mode om dat juist wel te doen. Wie zal het hoge woord nog durven spreken? We weten niet meer zo goed hoe we God ter sprake moeten brengen. Er zit een bevangenheid achter dat we God te gemakkelijk verbinden met allerlei zaken die uiteindelijk onfris en bedenkelijk blijken te zijn. Het wordt, zo denken we algauw, vloeken in de kerk. Dan is het goed om naar de stemmen van Barth en Van Ruler beide te luisteren. Beiden stellen dat God spreekt en present is. Of je het wel of niet gelooft. Of je ervan overtuigd bent of niet. Voor beiden is er geen neutraal terrein waar het verstandiger is om over God te zwijgen. Beiden zullen niet ophouden God ter sprake te brengen.

Op één punt echter verschillen ze radicaal, namelijk in de waardering van de gestalte. Voor Barth is de gestalte een grote bedreiging voor de openbaring. Van Ruler draait dat volledig om: de gestalte, de vormgeving, is het eigenlijke waar het God om te doen is. Barth zal elke gestalte proberen te ontmaskeren als christendommelijkheid. Waar draait de vermenging van openbaring en gestalte op uit? Dat we elkaar in Europa in twee verwoestende wereldoorlogen uitmoorden. Dat is de verbijstering bij Barth over elke poging van osmose. Daarom is zijn theologie een theologie van de crisis: de wereld is een chaos, het leven een schijn, cultuur een torenbouw van Babel.  Alles valt onder de crisis. Waar we in de crisis hooguit op kunnen hopen is een afspiegeling, een analogie tussen het recht in de samenleving en rechtvaardiging in de openbaring. Maar vergis je niet – ook bij Barth! –  steeds zal God present zijn, steeds zal Hij spreken, in oordeel en in genade. Ook in de ordening van het dagelijks leven wordt God gediend en geëerd.  Ook het politieke bedrijf is geen puur zakelijke kwestie zonder meer en de staat is geen neutraal terrein die je kunt overlaten aan haar eigen (on-) redelijkheid.

 

De politieke gestalte van het christendom

Hier sluit Van Ruler graag bij aan. Vooral – dat zou mijn stelling zijn – de brochure Rechtfertigung und Recht van Barth uit 1939 heeft Van Ruler op een bepaald spoor gebracht. Evenals Barth wil Van Ruler het recht, ook in het werelds recht, en het politieke leven zien als dienst aan God. Van Ruler constateert met blijdschap dat Barth niet voor een ‘neutrale staat’ kiest en het politieke bedrijf niet als een puur zakelijke kwestie ziet. Hij wijst dan op het woordje ‘und’, in Rechtfertigung und Recht, Christengemeinde und Bürgergemeinde. Bij dat woordje ‘und’ sluit Van Ruler aan. Vervolgens legt hij alle nadruk op het recht en op de ‘Bürgergemeinde’. Daar is het God om te doen. Sprak Barth al over de chaos en crisis, Van Ruler doet dat niet minder. Hij zegt erbij dat we niet moeten jammeren als er van de vermenging van openbaring en cultuur zo weinig terecht komt, als de christelijke cultuur toch niet blijkt te zijn en te geven, wat men zich in zijn eigen dromen ervan had voorgesteld. Kortom: wanneer het christendom in zijn politiek-christelijke gestalte zo bitter teleurstelt. Dan moeten we leren het uit te houden in de modder van de harde realiteit. Want daarin en alleen daarin wordt het heil opgericht en gaan we het heil zien en ervaren. Van Ruler speelt dan graag met de woorden ‘rapsodisch’ en ‘fragmentarisch’. Het gaat er vaak grillig en wild aan toe in de geschiedenis. Zou God te midden van die chaos niet present of minder present zijn?  Als we niet naar de mislukking durven kijken en er voortdurend bij wegkijken, nemen we dan de zonde en de schuld nog wel ernstig?  God doet dat wel. Híj gaat erop in. Hij doet er wat mee.  Als Hij in het vlees komt wonen. Als het kruis van Christus wordt opgericht. Als het offer van de verzoening gebracht wordt. Er zal nooit een christelijke cultuur in zuivere vorm kunnen bestaan.  Het valt doorgaans vies tegen. De gestalte is vaak lelijk.  Van Ruler grijpt dan naar het reformatorische parool: de rechtvaardiging van de goddeloze, (heeft hij dat ook bij Barth gevonden?). Het is niet zo dat de goddeloze rechtvaardig is. De goddeloze wordt rechtvaardig genoemd en is daarom rechtvaardig. Je mag drager van de naam van de Heer genoemd worden.

Het woord ‘superioriteit’ besterft mij bij deze gedachten op de lippen. Toch begrijp ik Willem Maarten Dekkers intentie wel. Reiken we met de vraag naar God niet naar het hoogste en daarmee naar het beslissende over ons leven en levensgevoel? En reiken we niet naar het diepste? Wie ik ben? Hoe ik over de wereld denk? Hoe wij samen met alle schepselen onze leefwereld vormgeven? 

 

Evert Westrik

In de Waagschaal, nr. 2, 8 februari 2025