De zendingsbrieven van Albert Kruyt
Zending wordt gedreven door het verlangen naar verkondiging van het Evangelie aan verre volken overzee. Verkondiging van de bevrijdende en heilzame waarheid van Jezus Christus als Heiland voor alle volken. Naar het zendingslied van Beets: Roept uit aan alle stranden / Verbreidt van oord tot oord / Verkondigt alle volken / Het Evangeliewoord. Dit Evangelie – hoe universeel ook in haar geestelijke en zedelijke waarheid ─ moet verstaanbaar worden gemaakt voor mensen die totaal onkundig zijn van het christendom en in een geheel andere geestelijke wereld leven. Een wereld van geesten die leven en dood beheersen en voor wie men in angst en vrees leeft. Naast geloof en vertrouwen is daarom veel fijngevoeligheid en respect voor wat men vroeger de inheemse of heidense bevolking noemde vereist. Een zendeling die deze eigenschappen in zeldzame mate bezat was Albert C. Kruyt (1869-1949) die van 1892-1931 op het toenmalige Midden- Celebes (nu Midden-Sulawesi) in het gebied rondom het Poso-meer heeft gewerkt en uit wiens zendingsarbeid, die onder meer door zijn zoon Jan werd voortgezet, een bloeiende kerk is ontstaan met anno 2025 ongeveer vierhonderd gemeenten met ruim 620.000 leden en meer dan 600 predikanten.
Van 1908-1931 heeft het echtpaar Kruyt een negentigtal uitvoerige brieven naar hun vrienden in Nederland geschreven die door de onderafdeling Leeuwarden van het Nederlandsche Zendingsgenootschap, waar Kruyt in dienst was, in beperkte mate zijn uitgegeven maar niet in de handel verkrijgbaar waren. Het is een goede gedachte geweest dat deze negentig brieven nu in de onvolprezen serie ‘Zendingserfgoed’ zijn uitgegeven. Het is immers belangrijk dat het zegenrijke werk van de zending in dankbare herinnering blijft. De uitgave is verzorgd door Jaap van Slageren, die op het terrein van de zending bij uitstek deskundig is. Hij heeft ervoor gekozen deze brieven niet in hun geheel te publiceren, maar te volstaan met een selectie van fragmenten. De brieven, in hun beschrijving van het heidense volksgeloof en van zijn reacties hierop, tonen Kruyt vooral als zendingsman. Als hij de gewoonten en riten van de Posoërs beschrijft, zien wij hem echter ook aan het werk als etnoloog. Op dit gebied verwierf hij ook internationale faam. Deze brieven laten dan ook heel mooi zien hoezeer Kruyt er alles aan gelegen was de cultuur en de religie van de Posoërs blijvend respect te betonen, en hoe hij het christelijk geloof binnen het verband van de oude cultuur en de inheemse religie probeerde te introduceren. Behoedzaam en respectvol, wars van gedwongen bekeringsarbeid, verkeerde hij met de mensen rondom hem, luisterde hij naar hun verhalen, wist hij langzaamaan het Evangelie ingang in hun harten te doen vinden en ze in aanraking te brengen met God en Jezus Christus en ze te verlossen van hun angsten voor de overal aanwezige geesten.
De brieven geven ons een boeiend beeld van het leven van een zendeling te midden van een geleidelijk aan christianiserende bevolking die hem aanvankelijk weinig tegemoetkomend had ontvangen. Jaren nadien kon hij, zo schrijft hij in een brief van juni 1914, nog steeds de onaangename drukkende gewaarwording navoelen die zich in de eerste jaren van zijn verblijf in Posso dikwijls meester van hem had gemaakt; het gevoel niet welkom te zijn, niet mee te tellen in het leven van de mensen voor wie hij en zijn vrouw hun land hadden verlaten. Wanneer zij de “mensen een en ander vertelden van God, dan werd dit op zijn hoogst aangehoord als een bijzonderheid, onze eigen Hollandse landsgod betreffende en verder schonk men daaraan geen aandacht. Dat achter hetgeen wij vertelden een zedelijke of godsdienstige waarheid kon schuilen, daarvan had men geen begrip; de Possoërs hebben immers zelf betreffende hun goden tal van verhalen, welke zij alleen aan elkaar vertellen uit tijdbedrijf” (79). Wel maakte het enige indruk dat een strikte zondagsviering in acht werd genomen.
Jaren later was de situatie geheel veranderd. Terugkerende van een negen maanden lange reis werd hij met open armen ontvangen en verheugden zijn vrouw en hij zich over die spontane blijdschap. Een teken dat hij zich geliefd had weten te maken en men daarom graag kwam luisteren naar het verhaal over zijn reis: “Ik heb toen een en ander verteld van de verschillende wijzen waarop de volken die ik heb bezocht, God trachten te zoeken. Er was grote aandacht, en mijn toehoorders het beeld tekenende van de verlatenheid van hen die God niet kennen, had ik volop de gelegenheid om hen te laten voelen welk een voorrecht we genieten als we kinderen Gods zijn geworden” (125).
Meer en meer, als het ware onder de druk der omstandigheden, was er openheid voor het Evangelie gekomen. Hoe dit was gegaan vertelt Kruyt in een brief van juli 1923. Nadat Midden-Celebes in het begin van de twintigste eeuw aan het bestuur van het Nederlandsch –Indisch gouvernement was onderworpen, waarbij de bevolking werd gedwongen van de berggebieden naar de laagvlakte te verhuizen, vreesden de Possoërs dat zij zich ook zouden moeten onderwerpen aan de nieuwe regeling van het christendom. In hun vrees zochten ze steun bij Kruyt van wie ze wisten dat hij hen eerlijk en open tegemoet zou treden en graag wilden ze door hem onderwezen worden, een verzoek waaraan hij natuurlijk met blijdschap voldeed. En met vreugde schreef hij zijn vrienden in Nederland dat de samenkomsten goed werden bezocht: “Langzamerhand ging de mensen het licht op over hetgeen het Evangelie wilde en velen gaven zich gewonnen. Ze lieten varen hun geloof in en vrees voor de goden, en geloofden in de God van hemel en aarde, van wie ze nu konden geloven dat Hij hen liefheeft in Zijn Zoon. Langzamerhand begon men te beseffen dat het ter kerke gaan geen gebiedend bevel was, en velen bleven weg, maar een deel had de werking van Gods Woord ondergaan, en ze waren toegetreden tot de gemeente” (135). Overigens maakte Kruyt wel dankbaar gebruik van de bestuursstructuur, maar stond hij kritisch tegenover de koloniale overheid, bevreesd als hij was voor aantasting van de eigenheid van de hem zo dierbaar geworden bevolking waarvan velen, verteerd als zij waren van heimwee naar hun dorpen in de bergen, troost zochten en vonden bij hun meelevende herder en leraar.
De toegenomen invloed van het christendom verhinderde echter niet dat het heidendom nog steeds aanwezig was gebleven en er gevallen van bezetenheid voorkwamen waarbij, zo geloofde men, een geest die zich als krokodil incarneerde bezit nam van de persoon. Aangrijpend was het geval dat Kruyt zelf had meegemaakt, hoe hij gezien had dat een hem bekende en anders volkomen gezonde jonge flinke vrouw lang gestrekt op handen en knieën door haar huis was gekropen waarbij zij dezelfde waggelende bewegingen vertoonde die krokodillen hebben als zij op het land lopen. Wat hem hierbij het meest ontroerd had, was dat haar anders zo vriendelijke ogen nu tot spleten waren verkleind waarvan de groenachtige glans volkomen gelijk was aan die van krokodillenogen.
Kruyt was vrij van westerse vooringenomenheid tegenover het heidendom, dat hij, we zagen het hiervoor, met respect en inlevingsvermogen tegemoettrad. Dat kwam echter niet in mindering op zijn geloof in het licht van het Evangelie dat de duistere krachten van het heidendom zou verdrijven: “ Inderdaad veel duistere machten heersen in het heidendom; er gebeuren dingen, die, hoe nuchter bekeken ook, niet te verklaren zijn naar onze bekende wetten. Wij, zendelingen schromen een weinig van zulke dingen te vertellen, want in de gemeente in Holland zijn er velen, die zonder enig bezwaar aannemen, wat ons hier en daar in Bijbel van boze geesten en hun invloeden wordt meegedeeld; maar die geneigd zijn te spreken van bijgelovigheid, wanneer hun gelijke dingen worden verteld uit de tegenwoordige heidenwereld. En juist omdat men niet aan de realiteit van het heidendom wil, en alles aan bijgeloof en verkeerde blik op de dingen bij de heidenen toeschrijft, kan men ook niet genoeg waarderen de werkelijke, directe invloed van het Evangelie op de duistere heidenwereld”.
Kortom: Deze brievenbundel, met een instructieve inleiding waarin ook aandacht wordt geschonken aan de naoorlogse ontwikkeling van de kerk op wat nu wordt genoemd Midden-Sulawesi, is een waardevolle bijdrage aan de geschiedenis van de zending die in opdracht van haar Heer het Evangelie aan alle volken heeft verkondigd; het Evangelie waarin wij elkaar als kinderen van één Vader de hand reiken.
O.W. Dubois
Een zendeling onder de mensen. Brieven uit Celebes, Indonesië, van Albert C. Kruyt en zijn echtgenote Johanna H. Kruyt-Moulijn aan hun vrienden in Nederland. [Uitgegeven door] Jaap van Slageren, Zuidland: Stichting Zendingserfgoed 2024.
In de Waagschaal, nr. 6, 31 mei 2025