Er is maar één schepsel

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)“Wie zo’n gruwelijke parasiet bedenkt, moet wel een sadist zijn.” Voor schrijver Maarten ’t Hart is het bestaan van de bilharzia darmparasiet het beste bewijs tégen het bestaan van God. Deze parasiet, ook wel schistosoma geheten, presteert het om vanuit de oevers van meren en rivieren zoogdieren, met name mensen, te belagen door hun bloedbaan binnen te dringen en zich vervolgens in de darmen te nestelen. Op weg daarheen en daarvandaan vernietigen ze al het weefsel dat op hun weg komt en eten hun gastheren dus van binnenuit op. Zo’n 200.000 mensen sterven per jaar aan deze parasiet en honderden miljoenen dragen de gevolgen van een vroegere besmetting in hun lijf mee. Kan van zo’n ‘schepsel’ gezegd worden dat God zag dat het goed was?, vraagt Maarten ’t Hart zich af in zijn boek Wie God verlaat heeft niets te vrezen: De Schrift betwist.

 

Schepping als tuin – niet als natuur

De vraag die bij ’t Hart aan de orde is, is dezelfde vraag die ons vandaag bezighoudt. In de kern is die vraag dus: hoe verhoudt zich het bijbels getuigenis van Gods scheppen tot de wereld om ons heen, waartoe wij als mensen behoren, de natuur, het hele ecosysteem, van de lucht die we inademen tot de modder waarin we staan? Want wat voor de schistosoma-parasiet geldt, geldt mutatis mutandis voor elke aardbeving, hersentumor, watersnoodramp, of blikseminslag. Hoe verhouden die zich tot het scheppen door Elohim-God?

Het is eigenlijk vreemd dat het hele concept ‘schepping’ in kerk en wereld zo’n grote rol is gaan spelen. Dat was niet gebeurd als we de tekst van Genesis 1 niet hadden gehad. Hoewel sommige theologen, niet in de laatste plaats de ecotheologen en ecofeministen, nogal de neiging hebben om los van Genesis 1 vrijelijk te gaan speculeren over God de schepper en de rol van de schepping/de natuur, zijn hun gedachten vaak wel in gang gezet door dat vreemde verhaal over een God die de duisternis bestrijdt door het licht tevoorschijn te roepen en de dreigende doodswateren aan de kant doet om een leefbare plek te creëren. Hier wordt inderdaad een verhaal verteld van een partijdige schepper die het niet laten kan om zich een plaats te scheppen waar mens (en dier en plant) kunnen leven. Het resultaat noemt de bijbel geen ‘natuur’ maar een tuin. Een tuin waarin ontmoeting, leven, en liefde centraal staan. Het zelfstandig naamwoord ‘schepping’ verwijst dus zowel naar het scheppen zelf – als een daad tegen de duisternis, tegen chaos en dood – als naar het resultaat daarvan: een veilige tuin, een plek om te leven en tot bloei te komen.

Ongelukkigerwijs hebben we nu dit woord ‘schepping’ geplakt op het geheel van de wereld om ons heen. Op de ‘natuur’. Ik noem dat wat we om ons heen zien voor het gemak maar even ‘wereld’. Want het woord natuur, daar wijst Carola Dahmen in haar dissertatie terecht op, wekt onterecht de indruk alsof dat iets zou zijn buiten de mens om. Dat is niet alleen feitelijk onjuist (wij zijn volkomen onderdeel van de natuur en van het hele ecosysteem), maar het is ook onbijbels: daar is niet alleen de mens maar ook de wolf, het lam, de zeeën en de bergen object van het verlossende scheppen van God. Ook zij, de hele wereld, zijn geroepen om ‘tuin’, om schepping te zijn.

Ik fiets een paar keer per week langs de Antoniuskerk in Leiden. Al jaren hangt daar een spandoek aan de kerk ‘Red de schepping’. En elke keer ontstaat er weer kortsluiting in mijn hoofd als ik dat lees. Is onze wereld, vol parasieten (letterlijk en figuurlijk), stormen en duisternis, schépping? 

 

Verbindingsdraadje? 

Mijn voorstel is daarom om die twee dingen, laten we ze schepping en wereld noemen (om het verwarrende woord ‘natuur’ te vermijden), eerst maar eens zo ver mogelijk van elkaar vandaan te zetten. Om helderheid te scheppen (!) moet je de dingen vaak eerst uiteen leggen. Ja, Ids Smedema heeft gelijk – daarin lijk ik op de klassieke Nederlandse Barthiaan. In zijn lezing viel trouwens op hoe hij zelf het omgekeerde deed: na een inleiding waarin schepping en wereld of natuur uit elkaar werden gehouden, ging hij daarna toch weer voort met het aanduiden van deze wereld als ‘schepping’. Ik zou echt willen voorstellen dat maar eens een tijdje niet te doen – en al helemaal niet als dit soort woorden ook nog eens als hondenfluitje functioneren waaraan de conservatieve of zelfs tirannieke machten elkaar in deze wereld herkennen. We zullen zien hoe juist de dominante macht gebaat is bij het dicht bij elkaar houden van Gods bevrijdend handelen en de wereld zoals die is.

We hebben nu de wereld zoals we die kennen in de ene hoek van de kamer gezet, en het scheppen van Elohim in Genesis 1 aan de andere kant van de kamer. Schieten we daar iets mee op? Staan die helemaal los van elkaar? Hebben die twee niets met elkaar te maken? En betekent dat dat we nu voorstaan moeten handelen etsi Deus non daretur, alsof er geen scheppende God bestaat? Het zou wat mij betreft een goed startpunt zijn.

Maar als we die twee in die twee uithoeken van de kamer toch op elkaar willen en moeten betrekken, hoe dan? Kunnen wij wellicht patronen ontdekken in onze wereld, die gelijkenis vertonen met het scheppen van Elohim? Of met het resultaat ervan? Zijn er misschien scheppingsordeningen, patronen die door God zelf in onze werkelijkheid ingeweven zijn? Structuren die verwijzen naar deze God? Volgen de parasieten van deze wereld toch een goddelijke orde? De vraag stellen is hem beantwoorden, lijkt me. De tuin die Elohim in Genesis 1 bouwt als vloertje onder het verbond, heeft geen fysiologisch vloertje in onze wereld. Ook de voorstellen van Sally McFague om de wereld, zij het op dialectische wijze, te beschouwen als het Lichaam van God of het voorstel van Catharine Keller om de chaos van de oervloed zélf als creatief-goddelijk beginpunt te beschouwen, lijken niet te stroken met de bevrijdende scheppingsdaad uit Genesis. De kloof met de tuin is simpelweg te groot. De darmparasiet knaagt dat verbindingsdraadje tussen schepping en wereld overtuigend door.

 

Eén verbindingspunt

Is Genesis 1 dan slechts een visioen, een verhaal alleen, dat mensen oproept om zó bevrijdend te handelen in deze wereld als deze God doet? Dat lijkt me dunner dan een zijden draadje. Dat draadje haalt de andere kant van de kamer niet eens.

Nee, er is, lijkt mij, eigenlijk maar één verbindingspunt tussen die twee zaken aan beide kanten van de kamer. Nooit kan onze wereld eigenlijk echt worden aangeduid als ‘schepping’, als resultaat van het scheppen van deze God. Behalve in één geval: namelijk in het geval waarin daadwerkelijk van een schepsel Gods gesproken kan worden. In dat ene, ongrijpbare maar beslissende punt waarin schepper en schepsel elkaar spiegelen: in de Messias Jezus. Alleen dán kan oprecht van ‘schepping’ of beter ‘schepsel’ gesproken worden. Een mens die het tegendeel is van een parasiet – een schepsel dat werkelijk het visioen van Genesis 1 weerspiegelt.

In alle andere gevallen is het linke soep om bepaalde mensen en dieren als ‘schepsel’ te betitelen. Of deze wereld, het ecosysteem waarin wij ons bevinden, als ‘schepping’. Natuurlijk kun je theologisch beargumenteren dat je ieder mens moet benaderen alsof hij de Messias is – of zou kunnen zijn. Maar de ervaring leert dat je daarmee al snel Johan Cruijff of, nog erger, Donald Trump tot nieuwe messias hebt gebombardeerd. In feite gebeurt er met de kwalificaties ‘schepping’ en ‘schepsel’ hetzelfde. Als je met een vergrootglas kijkt, is het in feite idolatrie. Dan is de kwalificatie ‘schepping’ voor deze wereld niets minder dan een bevestiging van de status quo.

Dat is niet alleen een vraag aan de ecotheologie en aan de Antoniuskerk in Leiden. Het is ook een kritische vraag aan Barth zelf: Heeft ook Barth, zeker in het eerste deel van zijn scheppingsleer, de begrippen schepping en schepsel niet te veel losgemaakt uit het bereik van de God van Israël, en teveel op onze wereld geplakt – door schepping en schepsel te definiëren als “dat wat NIET God is”?

 

Tenslotte blijft de vraag: kunnen wij de bilharzia parasiet als schepping beschouwen? Ik zou zeggen: nee. Want die parasiet staat haaks op waar het God in zijn scheppingsdaad om te doen is. Deze wereld, vol kleine en grote parasieten, is niet heilig. Godzijdank niet. We zijn geroepen in te grijpen in de natuurlijke orde, in dat wat zich aandient. Daarom amputeren we benen, bestrijden we bacteriën, klagen we parasieten aan. We verwijderen onkruid uit onze tuinen om de zeldzame bloemen een kans te geven. En om welriekende bloemen te kweken die bijen en mensen de tuin inlokken om elkaar lief te hebben. De bijtjes de bloemen, de mensen elkaar.

De darmparasiet bewijst hooguit de onheiligheid van de natuur.

 

Mirjam Elbers

In de Waagschaal, nr. 6, 31 mei 2025