De waarheid is wat ik ervan maak. Over Godfried Bomans

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)Eind januari jl. verscheen de biografie van Godfried Bomans (1913-1971). Bomans was een bekend schrijver en een van de eerste columnisten. In de jaren zestig groeide hij uit tot een van de populairste televisiepersoonlijkheden van ons land. Publicatie van de biografie werd vertraagd doordat de schrijver op het laatst een driehonderdtal brieven van een van Bomans’ minnaressen in handen kreeg. Dat Bomans heimelijk meerdere liefdesrelaties onderhield, was bekend. Hij schreef in brieven aan verschillende liefdes, soms nog geen dag na elkaar, bijna woordelijk dezelfde romantische leugen: dat hij haar als geen ander liefhad en bij geen ander zo zichzelf kon zijn. Tegelijkertijd overwoog hij nooit serieus zijn huwelijk met Pietsie op te geven. Hij spelde haar allerlei verhalen op de mouw om de ware reden van zijn afwezigheid of een verlate thuiskomst te verhullen. Het is ook verder onthutsend te lezen wat Bomans zich tegenover zijn vrouw meende te kunnen veroorloven. Als hij vanwege overwerktheid en een gebrek aan inspiratie met haar langere tijd in Italië verblijft, huurt Bomans een brommer, toert daarmee rond, maar besluit zonder haar in te lichten de Alpen over te steken en huiswaarts te keren. Pietsie heeft al die tijd geen idee waar hij is en of hem iets is overkomen. Het typeert de persoon en het leven van Bomans. Hij lag met zichzelf en ervaringen in zijn leven overhoop en creëerde een eigen werkelijkheid om daaraan te ontsnappen. Dat anderen daarvan de dupe werden, realiseerde hij zich niet en kon hem niets schelen. De titel Vleugelman van de biografie, ontleend aan een van Bomans’ sprookjes, vat zijn leven kernachtig samen: hij schiep met zijn verbeeldingskracht en humor een niet bestaande werkelijkheid die het hem mogelijk moest maken de reële werkelijkheid te ontstijgen en te ontvluchten. Zulke gefingeerde werelden spelen in zijn boeken dan ook een prominente rol. In zijn eerste boek Erik kruipt een kind door de lijst van het schilderij boven zijn bed en komt in de wereld van de insecten. In de memoires van Pieter Bas, ook een vroeg werk, is het de wereld van een oude van dagen die terugkijkt op zijn leven. Ook bij zijn televisieoptredens speelde Bomans eigenlijk steeds rollen: die van grap- of paljas, van de oude, wijze rot. De rol van Sinterklaas was Bomans ook lief. Hij speelde die rol met verve vijftien jaar lang bij de landelijke aankomst van de goedheiligman.

 

Rooms-katholiek

Een goede biografie geeft ook een beeld van de tijd waarin iemand leefde en de veranderingen die daarin plaatsvonden. In Bomans’ biografie viel mij opnieuw op hoe godsdienstig ons land in de jaren vijftig van de vorige eeuw was en welk aanzien en gezag de kerkelijke instituties hadden. Bomans schreef in die jaren ‘cursiefjes’ (columns) onder de naam Parlevink in de rooms-katholieke Volkskrant. Regelmatig behandelde hij kerkelijke zaken, vaak kritisch. Als hij in 1954 een nieuwe evangelievertaling hekelt en het knoeiwerk noemt, wordt hem dat niet in dank afgenomen. Zonder Bomans’ medeweten zwakt de redactie de kop boven het cursiefje af en stuurt na kritiek een brief vol verontschuldigingen aan een van de vertalers, de hulpbisschop van de aartsbisschop, B.J. Alfrink. Ook lezers spraken van het bevuilen van het eigen rooms-katholieke honk. Zulke reacties laten zien hoe invloedrijk de kerk als instituut bij ons volk toen nog was. Het doet Bomans verzuchten: ‘Ik mag alles aanvallen, vooral de Communisten, maar v/d Katholieke Kerk in haar Nederl. verschijningsvorm moet ik afblijven’ (469). Bomans zelf kwam uit een degelijk rooms-katholiek nest. In zijn columns bleef het katholicisme een terugkerend onderwerp. Zijn kritiek kwam voort uit inhoudelijke bezwaren tegen godsdienst en kerk, maar vooral uit het besef van waar het daarin wezenlijk om gaat. ‘God, hoe heb ik als kind al gevoeld wat een vreselijke vergissing er met dat royale evangelie bedreven is, hoe alles klein en benauwd werd in de mond van hen, die de woorden van die woedende, bezeten, prachtige Man gingen uitleggen en verklaren’, schrijft hij (506). Bomans liet met zijn cursiefjes een andere, ernstiger kant van zichzelf zien. ‘Ik wil niet alleen de leuke jongen zijn, die kant kennen ze nu wel.’ Omdat hij onder pseudoniem schreef, wist men niet dat achter de opiniërende bijdragen Bomans schuilging. Wat ook niet hielp was dat hij bij publieke optredens zichzelf als grapjas en humorist opvoerde. ‘Meer en meer werden zijn lezingen een optreden, een act’, schrijft Vaartjes. ‘Aarzelend het podium betreden, met een blik alsof hij zich afvroeg wat hij ook alweer kwam doen. Geconcentreerd zijn tas uitpakken, waar het ene boek na het andere uit kwam en zo een stapel bouwen – waar hij later niets mee zou doen. In de zaal groeide de gewenste hilariteit. Nog voor hij iets gezegd had, joegen de lachsalvo’s door de zaal.’ Dit beeld werd later alleen nog maar sterker door Bomans’ radiobijdragen aan o.a. het populaire improvisatieprogramma ‘Hou je aan je woord’ en ‘Kopstukken’. Terwijl Bomans er naar eigen zeggen voor wilde waken ‘tot een soort nationale paljas uit te groeien’, ‘torpedeerde hij [doorlopend] zijn serieuze kant, vooral als hij toehoorders had’ (481). Overigens merkten recensenten van de gebundelde columns in Facetten en aspecten, Buitelingen en Nieuwe Buitelingen wel degelijk op dat Bomans veel meer was dan enkel humorist. Jan Blokker typeerde hem als ‘allerminst een rustige glimlach, doch een saterachtige satiricus’ die ‘met een diabolisch genoegen buitenkant “afkrabt” en blote waarden openlegt’ (484).

 

Televisiepersoonlijkheid
Eind jaren vijftig begon ook de televisie Bomans te ontdekken. In de jaren zestig zou hij uitgroeien tot een van de populairste televisiepersoonlijkheden. De vele kijkers vervulden zijn hang naar aandacht en onbedwingbare verlangen gefêteerd te worden. De jaren zestig zijn ook de jaren van ontkerkelijking en secularisatie. Bomans zag die als een welkome en noodzakelijke zuivering, waarin onnodige franje en benauwende regeltjes worden afgebroken. In een KRO-uitzending vanuit de te slopen, lege Sint Willibrorduskerk te Amsterdam zegt hij: ‘Wat oorspronkelijk een bezieling was, een élan, groeit uit tot instituut. En in die bevriezing tot instituut, daar barsten wij nu uit. Het besef ontwaakt opnieuw onderweg te zijn. Het is niet meer: ik woon in de katholieke kerk, maar: ik ben onderweg.’ Bomans ziet dat God verhuist van de kerk naar het gewone leven. In die beweging raakt Hij niet op afstand, maar komt de moderne mens juist dichterbij. Toch is het verlies van het rijke Roomse leven voor Bomans niet alleen een bevrijding. Het is ook verlies. Verlies van houvast en wat belangrijker is: verlies van het besef van het mysterie. Met de dichter en Elsevier-hoofdredacteur Michel van der Plas houdt hij daarover tweegesprekken die ze bundelen in een boek met de veelzeggende titel In de kou. Bomans zegt dan ergens: ‘Is het misschien denkbaar dat wij voor het eerst een beschaving ingaan, die volledig diesseits is, humanitair, uitgaande van het idee: na dit leven is er niks meer, laten we proberen die tachtig jaar zo goed mogelijk door te komen in een zo groot mogelijke welvaart, in een zo groot mogelijke onderlinge verdraagzaamheid, met een zo groot mogelijke verdeling van de productiemiddelen, enzovoorts. Tegelijkertijd dat ik dat denk, stik ik erin. Vergeet niet: wij zijn kamelen die in onze bult van alles hebben opgezogen aan mystiek, waar we nog jaren op kunnen teren. Maar jouw zoon en mijn dochter, daar gaat het om, die komen in een volkomen efficiënte wereld terecht waar de dingen gewoon zichzelf betekenen. Alles staat in zijn eigen uitleg vastgevroren. En nu is het de vraag of de mens een wezen is, die in die poolnacht kan blijven leven.’ 
In deze jaren maakt Bomans ook het beroemde ‘Bomans in triplo’, waarin hij zijn zus Wally en broer Arnold ontmoet en openhartige en innige gesprekken met hen voert over het leven in het klooster en wat hen daarin drijft en overeind houdt.

Bomans was een man van traditie. Hij was een conservatief in de zin dat hij hechtte aan het behouden van het goede. Abstracte kunst kon hij niet waarderen. En hij verzette zich tegen nieuwbouwprojecten als de Bijlmer. Mensen vroegen niet om meer glas en beton. ‘In een steeds meer gestroomlijnde samenleving groeit onstuitbaar het verlangen naar mystiek. Deze eis te respecteren is, hoe vreemd het ook klinken mag, een teken van modern beleid’ (653). Mystiek betekende voor Bomans beleving van het raadselachtige. Disneyland, dat hij in 1968 tijdens een lezingentour door de Verenigde Staten bezocht, vond hij dan ook een deceptie. Als je Donald Duck en Sneeuwwitje letterlijk tegen het lijf kan lopen, valt er niets meer te raden en wordt de fantasie gedood.
Op 22 december 1971 overlijdt Bomans plotseling. Hij wordt op 24 december begraven. Als de kist daalt, verstapt één van de dragers zich en laat het touw los. De zoon van de grafdelver springt op de kist, die schuin was komen te hangen, om die in evenwicht te houden. Vaartjes besluit: ‘Het was alsof Bomans voor het laatst de werkelijkheid naar zijn hand zette, in een hem dierbare sfeer: het was kerstavond, de afsluiting van advent en de vooravond van het kerstfeest – de grens van verlangen en vervulling’ (741).

 

Jilles de Klerk

 

Gé Vaartjes, Vleugelman: Godfried Bomans 1913-1971, Amsterdam/Antwerpen 2025

In de Waagschaal, nr. 5, 3 mei 2025