De held en de Heidelberger (twee reacties)

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)(1) De fenomenologie van de held

Ik wil nog eens terugkomen op de discussie in dit blad, in een aantal nummers terug, over de term readiness. Intussen speelt het begrip ‘weerbaarheid’ – de (sneuvel)bereidheid voor de goede zaak je leven te geven – een centrale rol in het debat over de herbewapening. Ik herlas Edda en Thora van Miskotte (1939). Daar staan tegenover elkaar de held, die figureert als de representant van het heidens levensgevoel, en de rechtvaardige, die dat heldendom vreemd is. Hij vraagt: Waartoe moet ik mij in gevaar begeven? Ik moest daarbij denken aan een Joods grapje: twee Israëlische soldaten zitten in een schuttersputje. Er wordt op ze geschoten. Verontwaardigd staat de ene soldaat op en roept: ‘Wil je wel oppassen? Hier zitten mensen!’ De vraag ‘Waartoe moet ik mijn leven in gevaar brengen?’ is bij Miskotte de vraag van een Jood (ET, 235). Vanuit het gezichtspunt van de held ‘is die vraag minderwaardig. Het is de vraag van een minderwaardig ras.’(ibid.) In de ogen van de held is dat laf. De sneuvelbereidheid is een deugd in zichzelf. De vraag naar het ‘waartoe’ is buiten de orde. Het heldendom kent geen kwaliteit. ‘Het wezen van de strijder is de strijd. De dapperheid als het ingeboren vermogen levensgevaar niet te achten en mee op te gaan of onder te gaan’ (ET, 194). Deze fenomenologie van de held geeft te denken. Deze fenomenologie is uiterst kritisch. De weerbaarheid valt volgens de logica van de Edda onder de deugden. Dat het niet zou kunnen deugen, kan niet worden gedacht. Met Edda en Thora wilde Miskotte vooral waarschuwen tegen het nieuwe heidendom van het Duitse fascisme. De Duitse held koestert de strijd als de bereidheid zijn leven te geven. Waartoe is niet de vraag. ‘Zoo moet men weer niet vragen; wie dit vraagt toont reeds daarmee een ‘Jood’ te zijn’ (ET, 241). Ook nu worden wij weer uitgenodigd die vraag níet te stellen. De kracht van de Germaanse deugd ‘ist jenseits von gut und böse’, en ver van alle deernis’ (ET, 239). Het gaat hier om een levensgevoel dat wij herkennen. De opbouw van Edda en Thora is altijd: een eerste stuk over hoe het begrip functioneert in de Edda, dan hoe het functioneert in de Tora. Daarna over de herkenning. Het heidens levensgevoel is ons niet vreemd. Wij kunnen verleid worden. Miskotte waarschuwt: laat je niet meeslepen in een roes die kritische vragen niet meer toelaat. In een artikel in De Groene Amsterdammer van 20 maart jl., over ‘De staat van onze weerbaarheid’, wordt de lezer uitgenodigd zich te voegen in het handelingsperspectief van ‘wie vrede wil, bereidt zich voor op de oorlog’. Zelfs als het mocht komen tot een akkoord tussen Rusland en Oekraïne dienen wij te voorkomen dat het gevoel voor urgentie wegvalt. Zo’n kijk die om helden vraagt, dient met het grootst mogelijke wantrouwen te worden benaderd. De held dient niet als voorbeeld. De Tora kent geen helden. Zelfs in het boek Richteren is de richter een antiheld. Als hij het wel is, wordt hij onmiddellijk held-af, zodra hij uittrekt in de ‘oorlog van Jahwe’ (ET,215). Nee, de held is veeleer de heiden in ons. Dat is de les waarop de Tora ons volgens Miskotte wijst.

 

(2) De discussie over preken geeft te denken

Mij beviel de nuchtere definitie van Willem Maarten Dekker van een preek: uitleg en toepassing. Ook de hermeneutische sleutel van de Heidelbergse catechismus blijkt bruikbaar, bijvoorbeeld als je preekt over het exodus-verhaal: de ellende van de slavernij, de verlossing uit de slavernij, de dankbaarheid die zich uit in het doen van Tora. Maar het kan natuurlijk ook de tekst opsluiten in een dogmatisch vooroordeel, zoals blijkt uit de kritische artikelen van Van Nieuwpoort en Elbers (IdW 54/3). Ik bedacht dat de drie-eenheid van de Heidelberger wordt voorafgegaan door de verlossende vraag: Wat is uw enige troost, beide in leven en in sterven? Het enige dat in onze troosteloze wereld troost biedt, is het verlossende antwoord dat ik zowel in leven als in sterven niet mijzelf maar mijn getrouwe heiland Jezus Christus toebehoor. Dat is misschien wel het wezen van de preek: niets hoeft mooier te worden voorgesteld dan het is. Er hoeven geen lichtpuntjes te worden geboden die er op de keper beschouwd niet zijn. Dat deze ene mens op aarde heeft rondgewandeld, is de enige reden om de hoop niet geheel te verliezen. De bange vraag in de Bijbel is: Is er ooit een mens geweest die Tora heeft gedaan? Dat is het tegoed van het in dit opzicht inderdaad Nieuwe Testament. Dat is uitleg en toepassing inéén. En overstijgt de drie-eenheid van de Heidelberger. Preken begint niet met de ellende waarin de mensen sowieso al verkeren, dat hoeft ze niet te worden aangezegd. Verlossing luidt het eerste woord, troost moet worden geboden. Dat is alles wat van een preek mag worden verwacht.

 

Dick Boer

In de Waagschaal, nr. 5, 3 mei 2025