Rudolf Steiner (1861-1925)

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)Dit jaar is het een eeuw geleden dat Rudolf Steiner overleed. Hij is de grondlegger van de antroposofie, en die beweging breng je niet direct in verband met In de Waagschaal. Toch noemde de redactie begin dit jaar zijn naam, met de suggestie voor ons schrijversnetwerk om daar aandacht aan te besteden. Bij deze wil ik dat doen.

Maar hoe? Ik ben geen antroposoof. Via de Christengemeenschap ben ik echter wel op het gedachtegoed van Steiners antroposofie attent gemaakt. Voor een beschrijving van de antroposofie lijkt het alsof er maar twee mogelijke posities zijn: hetzij vanuit Steiner zelf, hetzij als buitenstaander. Het eerste betekent dat je de jou omringende werkelijkheid, en vooral ook je innerlijkheid, toetst aan de woorden van Steiner en die als zijn ‘aanwijzingen’ ook beoefent. Het tweede betekent: vanuit een ‘neutrale’ positie en een kritische blik naar de antroposofische inzichten en praktijk kijken. Maar met dat laatste doe je volgens antroposofen Steiner geen recht – of je hebt je zijn inzichten nog niet voldoende eigen gemaakt.

Daar komt bij dat voor mijn besef de antroposofie iets heeft van ‘alles of niets’. Het is een allesomvattende manier van leven en denken (in onderwijs, (op)voeding, (bouw)kunst, gezondheid). ‘Mijn vader wás de antroposofie’, schrijft Paulien Bom in haar recente boek De Stalenburg, waarin ze (kritisch) terugkijkt op haar antroposofische opvoeding. Daarin typeert ze de antroposofie ook als een streven naar zuiverheid. Dat woord ‘zuiverheid’ acht ze meer van toepassing dan de kwalificatie ‘dogmatisch’. Steiner zelf noemt zijn inzichten ook geen religie of een filosofie, maar nadrukkelijk ‘geesteswetenschap’. En die wetenschap is dan – ook weer in een eigen historisch ‘weten’ – het stadium dat volgend is op de materialistisch georiënteerde westerse wetenschap. De antroposofie beschouwt zichzelf niet als een alternatief, maar als de voorloper in wat ‘wetenschap’ mag heten. Vanuit allerlei culturele en wetenschappelijke aandachtsvelden zijn destijds vakmensen naar Steiner gegaan om te horen wat hij over specifiek hún vakgebied te melden had.

 

De Christengemeenschap

Het is onbegonnen werk om in een kort artikel het antroposofische gedachtegoed van Steiner te beschrijven in al z’n aandachtsvelden, waarvoor ik me overigens ook niet gekwalificeerd acht. Daarom beperk ik mij hier tot het gebied dat voor mijzelf een grens vormt tussen het christelijk geloof en de antroposofie. Op dat grensgebied bevindt zich (als een soort poortgebouw) de kerk van de Christengemeenschap. Dat kerkgenootschap vierde in 2022 haar honderdjarig bestaan, en zonder Rudolf Steiner zou het er niet zijn gekomen.

Interessante bijkomstigheid: in 1922 zijn (beeldend gezegd) op de rotonde van die tijd, en wel op de rijbaan van de liberale theologie, door Duitstalige protestantse theologen twee diametraal tegengestelde afslagen genomen: in dat jaar verschijnt de tweede druk van Barths Römerbrief én wordt de Christengemeenschap opgericht. Beide zijn (ook) te beschouwen als een reactie op de verschrikkingen van én de verwarring na de Eerste Wereldoorlog. En beide zijn ook, ieder op de eigen manier, vernieuwend. Barth was dat op theologisch terrein; de Christengemeenschap wilde dat zijn op religieus terrein. De laatste maakt van vernieuwing ook haar voortdurende programma, met als motto: ‘Beweging voor religieuze vernieuwing’.   

In 1920 meldden zich twee theologiestudenten bij Steiner om zicht te krijgen op een nieuwe vorm van kerk-zijn: meer spiritueel en met andere aandacht voor de sacramenten. Steiner zelf had geen intentie om een nieuw kerkgenootschap te vormen, maar wilde wel op hun vraag ingaan. Dat leidde ertoe dat de kring van belangstellenden zich vergrootte, en Steiner op conferenties concrete aanwijzingen gaf voor de inhoud en de vorm van een nieuw kerkgenootschap. Dat kwam er dus in september 1922.

 

De vorm van de inhoud – en omgekeerd

Eén van de eerste dingen die opvallen in een wat langduriger kennismaking met de Christengemeenschap is een innige samenhang van vorm en inhoud. Dat betreft bij een allereerste bezoek aan het kerkgebouw al direct de inrichting van de cultusruimte (= dat deel van het kerkgebouw waar de liturgie plaatsvindt). De compositie van kleuren; de plaats en de vorm van het altaar – alles heeft een dieperliggende reden. Die samenhang van vorm en inhoud is een manifestatie van de achterliggende samenhang van geest en materie. Niets is willekeurig; alles is doordacht. 

Wanneer je dan in die cultusruimte een keer (of liever: vaak) de mensenwijdingsdienst (protestants gezegd: de ‘kerkdienst’) meemaakt is die ervaring van de samenhang van inhoud en vorm nog sterker, omdat je daar dan zelf deel van gaat uitmaken. Voor de liturgie van de mensenwijdingsdienst heeft Steiner de tekst gegeven, waarin de klassieke liturgie van de rooms-katholieke mis resoneert. De woorden daarvan zijn voor een nieuwkomer herkenbaar – maar nét even anders. Ik noem hier een treffend voorbeeld. Waar in de misliturgie de priester zegt: ‘De Heer zij met u’ klinkt in de mensenwijdingsdienst: ‘Christus in u’. Die verandering van ‘met u’ naar ‘in u’ is tekenend voor het hele religieuze klimaat dat hier wordt aangesproken. Dat zorgt er ook voor dat je nauwelijks de positie van toeschouwer kunt innemen: je wordt tot deelnemer gemáákt. Als ik dat laatste zo zeg, dan is dat in agogisch-communicatieve termen gesproken. De geestelijke inhoud is, dat dit ‘Christus in u’ zoveel betekent als de wederkomst van Christus – in ons bewustzijn. En omdat dit hogere bewustzijn ook met het wereldbewustzijn in verband staat, is dit ook de wederkomst van Christus in de wereld.

Bent u er nog, beste Waagschaal-lezer? Die vraag heb ik mezelf ook gesteld. In eigen literatuur van de Christengemeenschap wordt Steiners antroposofie wel genoemd ‘de vroedvrouw’ bij de geboorte van het kind, i.c. de Christengemeenschap. Maar soms denk je: is die ‘vroedvrouw’ eigenlijk niet de moeder, wier genen (deels) zijn overgegaan op het kind? Ik laat die vraag hier gewoon maar even staan. Je kunt het antwoord daarop alleen maar voor jezelf vinden in een daadwerkelijke kennismaking met de Christengemeenschap.

 

Stilte

De eerste ontdekking in mijn kennismaking met de mensenwijdingsdienst was de ervaring van stilte. Die heerst in de cultusruimte; niet alleen vóór, tijdens en na de dienst, maar ook omdat alles wat er in de mensenwijdingsdienst wordt gesproken, van het begin tot het eind, wordt gedragen door de stilte. Voor mij als nieuwkomer was dát vooral nieuw – en het bleek een verademing. Bij binnenkomst in de cultusruimte zoekt ieder een zitplaats. In volledige stilte. Geen muziek, geen begroeting van wie even verderop zit (je houdt ook gepaste afstand), geen onderling gesprek. Wanneer je voor je uitkijkt, blijft je blik rusten op de van donker naar licht vloeiende violet gekleurde achterwand. Trinitarisch gesproken is dat paarsblauw de kleur die hoort bij de Vader-God, zo vertelde een priester mij een keer. En die kleur bewerkt ook een bepaalde concentratie. Tot in je lichaamshouding: rechtop zittend. En niet afwachtend, maar aandachtig.

In de mensenwijdingsdienst blijft die stilte-van-het-begin voortduren. Ook bij de vele en geladen woorden die gesproken worden in de liturgie, want de lading van de woorden is zo groot dat je er stil van wordt. Misschien is díe stilte wel mijn grootste gemis in protestantse kerkdiensten. Het gepraat vooraf; en ook tijdens de collecte, dat wordt hervat na de zegen, bijna nog voordat de dominee z’n hielen heeft gelicht. Al dat praten moet ook bij de kerkdienst getuigen van ‘aandacht voor elkaar’ (was het niet ooit een aanbeveling van Abraham Kuyper: ‘Groet de broeders!’?). Maar ik vind het aandacht-lóós ten opzichte van de innerlijke ruimte die een eredienst kan creëren.

 

Grensganger

De eerste keer dat ik een mensenwijdingsdienst meemaakte, was mijn (gereformeerde) reactie: ‘Wat heb ik hier gemist?’ Dat was nogal wat: geen andere Schriftlezing dan een perikoop uit het evangelie; geen gezongen psalmen; geen preek waarin ook aandacht is voor de problemen in de hedendaagse samenleving; geen diaconale collecte in de dienst… Toen ik er een paar keer was geweest, kwam het moment om tegen mezelf te zeggen: ‘Als je nu eens ophoudt met wat je hier mìst, maar gaat letten op wat je hier vìndt?’ (en dus ook niet: wat je hier ván vindt). Dat bleek te helpen. Het resultaat staat – heel kort samengevat – hierboven vermeld. Het leidde er toe dat ik een maand na mijn emeritaat naar een kennismakingsweek op het priesterseminarie van de Christengemeenschap in Stuttgart reisde. Niet omdat ik overwoog om de priesteropleiding te gaan volgen. Maar ik wilde meer weten van de religieuze ‘grondtaal’, en kennisnemen van de bron waaruit de priester putte die mij in de paar jaar daarvoor de Christengemeenschap van binnenuit had leren kennen. Daar, in die opleiding in Stuttgart, bleek Rudolf Steiner naar letter en geest prominent aanwezig. Tegen die prominente aanwezigheid aanlopend, had ik daar mijn grens bereikt. Het landschap van de antroposofie beschouw ik sindsdien, ook in de Christengemeenschap, van buiten. Maar de Christengemeenschap zelf en met name in de mensenwijdingsdienst, daarin weet ik me, ook als protestants grensganger, op m’n plek.

En laat nu die bovengenoemde priester, Siegwart Knijpenga, toen hij later bezig was met een boek over het Oude Testament, mij vragen om zijn manuscript kritisch door te nemen: ‘Want jij kent Hebreeuws’. Het was de eerste keer in mijn predikant-zijn dat iemand een appèl deed op mijn kennis van de Bijbelse grondtalen. Maar het vertrouwen dat eruit sprak – en dat vertrouwen was inmiddels wederzijds gegroeid – was en is voor mij de grondtoon geworden in dit grensgebied.

 

Jan Bruin

 

Ds J. Bruin is emeritus predikant te Workum.

 

Streamers

 

Voor een beschrijving van de antroposofie lijkt het alsof er maar twee mogelijke posities zijn: hetzij vanuit Steiner zelf, hetzij als buitenstaander.

 

Steiner zelf noemt zijn inzichten geen religie of een filosofie, maar nadrukkelijk ‘geesteswetenschap’.

 

Niets is willekeurig; alles is doordacht. 

 

De eerste ontdekking in mijn kennismaking met de mensenwijdingsdienst was de ervaring van stilte. (…) Misschien is díe stilte wel mijn grootste gemis in protestantse kerkdiensten.

 

In de Waagschaal, nr. 4, 5 april 2025