Liever bondgenoten dan slaven
Onder de titel “Niets dan onnutte slaven” schreef Willem Maarten Dekker in nr. 8 (17 augustus 2024, p. 35v) van dit blad over de slavernij aan God. Zijn artikel volgt op een bijdrage van Kees Doevendans (p. 30-34) met de titel “Christendom en slavernij. Indrukken van een actuele tentoonstelling”. Doevendans spreekt van “een afschuwwekkende geschiedenis”. Dekker is van mening dat er veel te weinig wordt gepreekt over de vergelijking door Jezus van de gelovigen met “onnutte slaven” (Lukas 17, 7-10). Hij voegt daaraan toe dat de mens dit moet leren zeggen over zichzelf. Maar als slavernij een afschuwwekkende geschiedenis is en het christendom daar een dominante bijdrage aan heeft geleverd, moeten we toch maar voor betere vergelijkingen kiezen, zou ik zeggen. Het Griekse “doulos” hoeft niet noodzakelijk met “slaaf” te worden vertaald, dienstknecht is ook goed mogelijk. Een slaaf is het wettelijk bezit van een ander. Nu was slavernij een algemeen aanvaarde praktijk in het Israël van de Hebreeuwse Geschriften, maar voor een beperkte tijd: na zes jaar moesten slaven en slavinnen worden vrijgelaten. Slavernij was ook deel van de dagelijks leven in de Romeinse tijd, de tijd van het Nieuwe Testament, maar het is niet altijd duidelijk of het gaat om slaven en slavinnen of om dienstknechten en dienstvrouwen. De God van Israël, en van Jezus, openbaart zich aan ons als een God van bevrijding. Dat begon bij Israel’s uittocht, en heeft zijn vervolg met Jezus: “Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het kindschap, waardoor wij roepen: Abba, Vader en Moeder. “ (Romeinen 8, 15). Het is de tekst waaruit dr. F.O. van Gennep’s boek De terugkeer van de verloren Vader. Een theologisch essay over vaderschap en macht in cultuur en christendom. (1989) voortkwam. Geen slaven en slavinnen daarom, zou ik zeggen, maar dienstknechten en dienstvrouwen, want de slavernij is afgeschaft. De zin die bleef haken bij mij in de bijdrage van Dekker is waar hij zegt dat het spreken over de gelovigen als vriend of vriendin, of als zoon en dochter, volgens hem “bij nader inzien toch een vergissing” is. Het is mij niet duidelijk waar Dekker dit op baseert. Maar meer nog, gezien de afschuwelijke geschiedenis van de slavernij geef ik er de voorkeur aan om te spreken van vriendinnen en vrienden, of nog liever: bondgenoten. Want wat ik gelezen en geleerd heb over slavernij, in de Verenigde Staten en in de Nederlandse koloniën in Oost en West, is te gruwelijk en weerzinwekkend om nog positief te spreken over slavernij. Direct hiermee verbonden is het racisme, waar ik hier niet verder op inga, maar dat tot op vandaag een desastreuze uitwerking heeft. Overigens is slavernij niet iets van het verleden: miljoenen landarbeiders uit Mexico en Midden Amerika die gebukt gaan onder het zware en slecht betaalde werk in de landbouw in de Verenigde Staten ervaren hun werk als moderne slavernij, en voor bijvoorbeeld de suikerriet werkers in India is het niet anders.
Geen slaven maar bondgenoten daarom. Bondgenoten van de God van Israël en volgelingen van Jezus die afzien van hun eigen macht en recht, juist omdat zij opkomen voor het recht en de macht van de liefde, zoals Jezus deed tot in zijn dood en opstanding. Dit is voluit een zaak van dienen, maar in vrijheid. Dostojewski’s legende van de groot-inquisiteur in zijn grote roman De gebroeders Karamazow is hieraan gewijd. Jezus wijst alle drie verzoekingen (in Mattheüs 4) af, en dit wordt hem verweten door de groot-inquisiteur. Deze vindt dat Jezus teveel vraagt van de mensen als Hij hen uitnodigt om in vrijheid voor Hem te kiezen en Hem te volgen in dienst van God en de wereld, zoals de jongste van de drie broers, Alyosha, doet, want de liefde is een zaak van vrijheid. Hier komt de ruimte voor de benaming vrienden en vriendinnen door Jezus in Johannes 15, 15. Niet als een vergissing, maar omdat Jezus zijn leven inzet voor hen, in zijn solidariteit met ons mensen. Dr. E. L. Smelik zegt in zijn commentaar op het Evangelie naar Johannes bij de genoemde tekst dat Jezus zijn leerlingen tot medewerkers maakt. Hiermee kom ik terug bij de benaming bondgenoten, die door Barth wordt gebruikt in zijn uiteenzetting over het gebod van God in de leer van de schepping (KD III, 4). Het gebod vraagt gehoorzaamheid, maar in vrijheid, want het is binnen de context van het leven uit genade. Dit betekent, zegt Barth, verantwoordelijkheid, inzake de verhouding tot God en de naaste, in de eerbied voor het leven, en in het werkzame leven. De mens mag God’s partner zijn. Als bondgenoot van God is de mens geroepen tot medemenselijkheid. Op grond van de voorgaande overwegingen spreek ik liever van bondgenoten dan slaven. Laten we van dienstknechten en dienstvrouwen spreken waar mogelijk, wanneer het gaat over “douloi”, tenzij het expliciet over slaven of slavinnen gaat. Bovendien, naast bondgenoten zijn we ook vriendinnen en vrienden, zonen en dochters, en wie daar tussenin zijn. Want Gods kinderen zijn geen slaven of slavinnen (Miskotte, Als een die dient, 197), maar als christelijke gemeenschap van gelovigen mogen we, geliefd en bevrijd door Jezus, leven om God te dienen, samen met het Joodse volk.
Willem van de Kamp
voorheen werkzaam als predikant in Nederland en als therapeut in Californië
Streamer: De God van Israël, en van Jezus, openbaart zich aan ons als een God van bevrijding
Streamer: Dit is voluit een zaak van dienen, maar in vrijheid
In de Waagschaal, nr. 1, 11 januari 2025