Een tempel van glas

logoIdW

Cultureel gewicht, aflevering 21

De Goudse St. Jan als godshuis

 

De Goudse Sint Janskerk wil meer bezoekers trekken. Sinds kort maakt ze deel uit van het Grootste Museum van Nederland, een door het Museum Catharijneconvent bedacht project waarin dertien monumentale godshuizen worden gepresenteerd aan een breed publiek.

Het mag nodig zijn om de St. Jan met zijn bijzondere gebrandschilderde ramen bekender te maken bij het grote publiek, voor Gouwenaars is de kerk een begrip. Ze is ‘onze Sint Jan’. Zo denken de mensen die in de St. Janskerk zijn gedoopt of getrouwd of die er zondag aan zondag te vinden zijn, maar ook mensen zoals ik, die de St. Jan pas kort kennen en er maar af en toe komen.

Van de week – ik liep toevallig door de imposante zuidbeuk van de kerk – drong opnieuw de, hoe zal ik het zeggen, vaderlijke kracht van het gebouw tot me door. Ik bedacht me dat zo’n oude en majesteitelijke ruimte zelfs voor een vreemdeling een ouderlijk huis zou kunnen zijn. Of nog wel meer: een plaats waar je in je leven steeds weer terugkomt en die gaat fungeren als een soort samenvatting of middelpunt. Ongeveer zoals de pelgrims de tempel beschrijven in Psalm 84. Ik moest denken aan Gerrit de Kruijf. Hij heeft nooit in Gouda gewoond, maar de St. Jan was zijn tempel. Hij was er gedoopt en getrouwd en wilde per se vanuit de St. Jan worden begraven.

Het is in dit verband opmerkelijk dat veel van de gebrandschilderde ramen in de St. Jan ook werkelijk over de tempel gaan. Er is een raam met de inwijding van de tempel door Salomo, met het bezoek van de koningin van Scheba, met de herbouw van de tempel door Zerubbabel, met de bestraffing van een tempelrover genaamd Heliodorus, met de aankondiging van de geboorte van Johannes de Doper, de naamgever van de kerk, en met de geboorte zelf (in de tempel!), met de twaalfjarige Jezus in de tempel, met het gebed van de Farizeeër en de tollenaar in de tempel en met de tempelreiniging van Jezus.

Ik kan me goed voorstellen dat de kerkrentmeesters van toen gekozen hebben voor voorstellingen van de tempel op de ramen van hun nieuw opgebouwde reuzenkerk. Wie wil nou niet dat zijn kerk aan de tempel doet denken? Maar er zijn ook een paar dingen die bij het kijken naar de glazen verrassen. Ze geven er blijk van dat de 16e eeuwse kerkrentmeesters genuanceerd dachten over het tempelkarakter van de St. Jan.

Zo blijkt bijvoorbeeld het leeuwendeel van de fraaie ramen geplaatst te zijn in de tijd van de beeldenstorm. Het raam met de bestraffing van tempelrover Heliodorus (1566) zou zelfs als een waarschuwing tegen de beeldenstorm bedoeld zijn. Als ik naar hedendaagse kerkelijke geldmannen luister, zouden die in tijden van beeldenstorm liever de muren verstevigd hebben en er niet over hebben gepiekerd om geld te stoppen in juist het breekbaarste van het gebouw: de ramen. Maar de St. Jan is gebouwd met behoorlijk wat geloof (of naïveteit).

Ook verrassend is, dat op vrijwel alle ramen, ook die geen afbeeldingen van de tempel bevatten, gebouwen domineren. Tachtig procent van het gebrandschilderde bestaat uit zuilen, friezen en tegels. Je ziet dus glazen waarop stenen staan afgebeeld. Naar mijn smaak wordt daardoor het afgebeelde steen met zijn eigenschappen van hardheid en zwaarte behoorlijk gerelativeerd. De St. Jan pretendeert wel iets met de tempel en met grootse architectuur te hebben, maar die pretentie is subtiel.

En als ze niet subtiel was geweest, was ze wel ernstig bevraagd doordat op de centrale ramen in het koor geen gebouw te zien is. Daarop zie je de prediking van Johannes de Doper, de doop van Jezus en de prediking van Jezus, die allemaal in de open lucht plaats vinden. (De voorstellingen op de glazen daaromheen – de geboorte van Jezus, de twaalfjarige Jezus in de tempel, Johannes bestraft Herodes, Jezus antwoordt Johannes – vinden deels binnen, deels buiten plaats.) Het wegvallen van de tempel op de centrale voorstellingen heeft natuurlijk te maken met de hoofdpersonen op die voorstellingen: Johannes en Jezus. Zij staan wel in de traditie van de tempeltheologie, maar hebben die ook ondermijnd en veranderd. De tempel moest afgebroken worden en opnieuw opgebouwd. Pas die manoeuvre, moeten de kerkrentmeesters hebben gedacht, rechtvaardigt alle kerken en kathedralen van glas en steen.

‘O God, wij bouwen als ontheemden, / wij wonen en wij blijven vreemden, / bestemd voor hoger burgerrecht.’ (Lied 823) Die woorden slaan op ons allemaal, of we nu geboren Gouwenaars zijn of toeristen, kerkmensen of randkerkelijken, mensen in voor- of in tegenspoed. Wij bevinden ons permanent in een beeldenstorm en weten dat onze tempel daar uiteindelijk aan zal bezwijken. Wat aan de Sint Janskerk een vaderlijke (of moederlijke) touch geeft, is dat zij, in de geest van het evangelie, haar eigen ondergang heeft meebedacht. Zij is de kerk van Johannes de Doper, een gebouw dat in doopwater gefundeerd is en dat boven zichzelf uitwijst naar een stad die niet door mensen is gemaakt, waarin je woont met een ‘hoger burgerrecht’. Zo staat zij middenin Gouda en, als onderdeel van het Grootste Museum, midden in Nederland, in weer en wind, bescheiden maar flonkerend. En als een buitenstaander haar zo ziet, als een tempel van glas, dan kan het gebeuren dat zelfs hij gaat spreken van ‘onze Sint Jan’. Het is mij overkomen.

 

Udo Doedens