De Tora, ook ónze erfenis

In mijn bijdrage van maart 2014, heb ik betoogd dat de Driejaarlijkse Toracyclus (DTC) die Monshouwer onderzocht, door de Bijbel zelf als cyclus wordt aangedragen. Een volledige bijbelse onderbouwing wil ik vanuit de praktijk geven, namelijk door het rooster te hanteren en van associatief commentaar te voorzien en zo de passages naast elkaar te verstaan. Dit associëren wordt in het Hebreeuws midrasj (zoeken) genoemd, en is mogelijk binnen het kader van de viervoudige interpretatie, PaRDeS geheten. Dit is een acroniem voor pesjat, remez, drasj en sod. Deze exegetische begrippen staan respectievelijk voor de letterlijke tekst, de gesuggereerde boodschap in een tekst, de resultaten op basis van vergelijking met parallelle passages en zijn verborgen intenties. Een dergelijke onderbouwing van de DTC kan slechts gestalte krijgen als wij ons deze cyclus eigen maken en haar uitwerken tot een hanteerbare christelijke methode. Dit roept echter vragen op. Want welk recht hebben wij daartoe als gelovigen uit de volken? Is er wel voldoende basis om te spreken van ‘de oorspronkelijke DTC’? En is het niet verkieslijker om mee te lezen met de huidige synagoge, zoals het hedendaagse gebruik is? In dit artikel wil ik deze vragen van een richting voorzien. In het boek Messiaanse Tora hoop ik deze vragen uitgebreider te behandelen.

De oorspronkelijke DTC
“Waarom”, zouden we ons af kunnen vragen, “is de DTC niet eerder onderzocht en in kaart gebracht? Hoe kan het dat generaties van geleerden er geen aandacht voor hadden?”
Ten eerste is er geen oude DTC overgeleverd in de externe bronnen, wat mogelijk komt door de wijze waarop de joden, tot aan de vorming van het Babylonische jodendom, zijn omgegaan met de inhoud van hun diensten. Hun gebeden werden niet opgeschreven, want dat was hun intimiteit met God (zie bijv. de inleiding van J.J. Petuchowski op de TC, Contributions to the scientific study of Jewish liturgy, 1970). Als zij zo gevoelig omgingen met hun gebeden, kunnen we dan wel geschriften verwachten over hun zo geliefde Toralezing, die een antwoord gaf op hun gebeden?
Ten tweede vraagt het onderscheiden van de DTC zoals die in de Tora verwerkt is, een andere bril dan we gewend zijn. Wie de Tora voor zich laat spreken, zal ontdekken dat deze is geredigeerd om voor te lezen tijdens samenkom-sten. De Tora laat zich indelen in zo’n 150 perikopen, lezingen voor drie jaar, waarbij de lezingen zo nauw als mogelijk aansluiten bij de jaarlijkse feestencyclus. Men bedenke echter dat de Tora niet geschréven is met het oog op de voorlezing, maar zo is geredigeerd, waardoor bijvoorbeeld de kleinere feesten niet altijd zo overtuigend naar voren komen als men wel zou wensen. De samenstelling van het Psalter in vijf boeken blijkt hier goed naast te passen, ook al overlappen slechts de eerste drie boeken volledig met die van de Tora.
De christelijke theologie is deze denkwijze grotendeels vreemd, omdat het vaak al te lastig blijkt de bril van de eigen dogmatiek en lezing af te zetten. Helaas blijft Breukelman, die een theologie van de bijbelse getuigen zelf wilde ont-dekken, en zo probeerde de bijbelse en christelijke theologie samen te brengen, een vrij eenzame getuige. De bijbel-se cyclus van drie jaar is daarom, jawel, te bijbels om op te vallen.

De erfenis
Ook als duidelijk is dat de Tora als DTC is geredigeerd, blijft het een vraag waarom we als christen terug zouden grijpen op de Tora. De brieven van Paulus moedigen dit toch niet aan, en keren de apostelen in Handelingen zich niet juist tegen het gebruik van de Tora door de heidense gelovigen? Petrus’ herhaling van de uitkomst van het eerste Jeruzalemse concilie (Ha. 21:25) lijkt in dit opzicht duidelijk. Wanneer wij deze strekking echter tot alomvattende conclusie verheffen, rijzen er moeilijkheden met teksten die een heel andere toon hebben. Typisch is bijvoorbeeld dat de Evangeliën, die na het concilie geschreven zijn, geen enkele aanwijzing van Jezus dienaangaande bevatten. Het tegendeel lijkt eerder waar, wanneer we Jezus’ opdracht in Matt. 28 bestuderen binnen de context van bijv. de bergrede. Dan ontstaat er ruimte om juist ook de Tora, als zijnde het onderwijs van de Vader, aan de volkeren te onderwijzen. Ook in Paulus’ brieven vinden we hiervoor ruimte, als een uitbreiding op de basis die door hem gelegd was in de gemeenten onder de heidenen. (In die ruimte laten bijv. Rom. 9:1-5, 1 Kor. 9:26-10:4 en Ef. 2:11-13 zich verstaan.) Volgens Paulus moet de Tora als een schaduw gezien worden, die ons onderwijst over een gestalte (Kol 2:17, Hebr. 10:1). Die gestalte is niet het Nieuwe Testament, zoals de exegese van hen die het NT in waarde boven de Tenach verheffen, soms doet vermoeden, maar de Messías, wiens navolging ons is opgedragen. Wij mogen deze ‘schaduw’ ter hand te nemen en als onderwijs ontvangen, om die gestalte ook in óns te doen realiseren. Ons, gelovigen uit de heidenen, die door Paulus als één lichaam met Hem beschouwd worden. Dat geeft ons geen recht de Tora aan de volken op te leggen, maar laat ons delen in Israëls erfenis en onderwijst ons over het beloofde land en onze weg daarnaar toe. Zo geeft de Tora ons zicht op het Messiaanse koninkrijk, waarvan ook wíj de verwerkelijking verwachten.

Ook ónze erfenis
Na dit dogmatische uitstapje, rest nog één vraag. Stel dat de Bijbel inderdaad de DTC wil aanreiken als leerweg tot het onderwijs van God, dan nog zijn de joden ons voorgegaan in het lezen, bestuderen en uitleggen van de Tora. Als wij hen passeren doen we onszelf te kort, dat weten we, en daar moeten we ook recht aan doen. Ons past dan ook respect en bescheidenheid waar we met de synagoge hierover spreken. Maar het meelezen met de synagoge, vol-gens de talmoedische norm, is een stap verder. Dan leveren we onszelf namelijk uit aan de joodse existentie die wezenlijk verschillend is van de christelijke. Dat doet ons geen van beiden goed. Want christenen zullen dan gedrongen worden het onderwijs over Jesjoea als de Messias anders te gaan lezen, te negeren of zelfs te ontkennen. Daarmee wordt het fundament onder ons geloof weggeslagen, want het is juist door het geloof in de Messias dat we ons tot God en Zijn onderwijs aangetrokken wisten. Ook voor de joden een lastige kwestie, want zij hebben deze messiaanse lezing van de Tora verworpen, en de kerk heeft haar vooralsnog weinig reden gegeven deze lezing ooit weer serieus te overwegen.
Een punt dat daarmee samenhangt, is het volgende. Waar Paulus nog droomde van een jaloezie verwekkende chris-telijke existentie, lijkt dat vandaag de dag te zijn omgedraaid. De joden verwekken vele christenen tot jaloezie. Hoe zullen wij ooit de joden weer tot jaloersheid kunnen verwekken als we hun erfenis niet ook als ónze erfenis aanvaar-den en in praktijk brengen? Als we niet vanuit die erfenis onze verwachting van het Messiaanse koninkrijk leven en verkondigen? De Tora is bij uitstek een Messiaans boek, dat handreikingen geeft voor een praktisch Messiaans leven, dat tot jaloezie kan verwekken.

Messiaanse Tora
Juist de in de DTC komt het Messiaanse karakter van de Tora duidelijk naar voren. Zo wordt bijvoorbeeld elke Pes-achlezing in de DTC in verband gebracht met een uitzonderlijke dood. In het eerste jaar wordt Abels dood bestudeerd tijdens Pesach, in het tweede jaar de dood van de eerstgeborenen van Egypte, en het derde jaar lezen we over de Pesachviering in de woestijn (Num. 9) die in de schaduw staat van de dood van Nadav en Avihoe. (Vandaar dat sommigen die door hun dood onrein waren geworden, niet mee konden doen, Nm. 9:6.) Waarom steeds zo’n uitzonderlijke dood tijdens Pesach? In de synagoge wordt liever niet over die vraag nagedacht, maar wat kan dit ons als kerk niet leren over de dood van de Messias? We weten wel het verhaal van de exodus naast de lijdensgeschiedenis te leggen, maar hoeveel meer zegt de Tora ons als we de lijdensgeschiedenis ook lezen naast de eerste ‘dood van de rechtvaardige’ en de eerste ‘dood van hen die tot JHWH naderen’? Hoe zullen we ooit de Tora leren lezen zoals de apostelen het bedoelden, als we ons het onderwijs van de Tora en feestencyclus niet toe-eigenen? En hoe zullen wij het onderwijs uitdragen waartoe Jezus ons opriep, als we het niet leren lezen?

En nu?
‘Te vroeg om knopen door te hakken’ is het algemene gevoel in de twintigste eeuw. Onder andere Miskotte, Gerssen, Zuurmond, en ook Monshouwer die de relatie met Israël doordachten, voelden er niets voor om de daad bij het woord te voegen, en onze erfenis met betrekking tot Israël uit te gaan pakken. Maar ergens ook bijna te laat, wist Henk Vreekamp in 1988 (Zonder Israël niet volgroeid). In de 21ste eeuw zullen we een stap vooruit mogen zetten. Een stap op de weg waarop Jezus ons riep. En er is maar één weg als de kerk werkelijk door de Messias geroepen is. Maar die weg zal duister voor ons blijven, zolang de Tora gesloten blijft.
Kees Bloed

K. Bloed is theologisch autodidact en messiaans voorganger