Schleiermacher – Barth, vice versa

De overeenkomst tussen beiden

De lezer die enigszins met Barth bekend is moet uit de beide voorafgaande artikelen over Schleiermacher al lang zelf de konclusie hebben getrokken, dat er tenminste in de uiteindelijke bedoeling die zij met hun ontwerpen van theologie hadden, een frappante overeenkomst valt op te merken – een overeenkomst die zich trouwens ook over allerlei elementen in hun methode uitstrekt en soms zelfs tot in het biografische lijkt te reiken (beiden beginnen met een provocerend en tot misverstand aanleiding gevend boek tegen de geest des tijds, in de taal van de tijd, om de daarin uitgedrukte intuïties later in een systematische dogmatiek op te nemen). Ik ga niet alles onder woorden brengen wat de lezers al zelf zullen hebben ontdekt, maar wijs op een paar punten daaruit, waaraan ik andere toevoeg die in het vorige nog niet ter sprake kwamen.

Beiden wilden een dogmatiek ontwerpen, die streng christocentrisch was gedacht (Joh. 1: 14!) Beiden verwierpen de gedachte, dat de mens van zichzelf uit de openbaring kan bedenken; zij wordt ons immers van buiten af in de geschiedenis aangereikt. Beiden zochten de bemiddeling van dit gebeuren in de gestalten eerst van de Schrift en vervolgens van de verkondiging. Beiden wilden wegens dit laatste, met zoveel woorden een „Kirchliche Dogmatik” schrijven. Beiden zijn in hun methode beslissend door Anselmus beïnvloed. We hoorden al van het motto van „Der christliche Glaube”. En Barth liet vlak aan zijn herschreven dogmatiek een studie over Anselmus voorafgaan ter fundering van zijn methode (, ,Fides quaerens instellec-tum”, 1931). Voor beiden betekende dat, dat het geloof met zichzelf, d.w.z. met de openbaring beginnen moet, en dat de gegeven werkelijkheid daarvan aan alle achteraf te bedenken mogelijkheid als voorsprong en norm voorafgaat. Daarom wilden beiden op filosofisch gebied welbewust dilettanten en eklektici zijn. Barth heeft dat vaak uitgesproken. Van Schleiermacher lijkt dit, gezien zijn omvangrijke oeuvre van meer wijsgerig gehalte, op het eerste gezicht onwaarschijnlijk. Maar hij schrijft aan Lüche over zijn dogmatiek, ,,dass ich dem Vorsatz treu geblieben bin, meinem eigenen philosophischen Dilettantismus … keinen Einfluss auf den Inhalt der Glau-benslehre gestattet zu haben”. En een dilettant was en bleef hij inderdaad in de ogen van de hoogmoedige leiders der gangbare wijsbegeerte.

Beider grootheid bewijst zich ook daarin, dat ze zich van het onvolkomene van hun ontwerp bewust waren. Barth was zich dat juist bewust, als hij zich in Schleiermachers dogmatiek verdiepte. Herhaaldelijk heeft hij gezegd, dat hij de dogmatiek graag nog eens opnieuw zou ontwerpen, nu vanuit de leer van de Heilige Geest, wat volgens Barth, „das Schleiermacher schwerlich bewusste, aber ihn fahtisch beherrschende legitime Anliegen” was geweest. Ik denk, dat hij daarmee bedoelde, dat de dogmatiek niet alleen vanuit de oorsprong, het in Christus mensgeworden Woord Gods kan worden geschreven, maar met evenveel recht, gezien de verbondsverhou­ding die in het geding is, vanuit de strekking van het openbaringsgebeuren, dus beginnend bij de adressaat-partner in dat verbond en bij de wijze waarop de openba­ring voor hem hoorbaar wordt en hem vernieuwt. We zagen al, dat juist deze benadering Schleiermachers denken bepaalde. Toch kon hij aan dr. Lüche schrijven, dat hij zijn dogmatiek eigenlijk liever puur christocentrisch had ingezet en opgezet -om daaraan dan de hoogst merkwaardige voorspelling toe te voegen, „dass früher oder spater ein anderer kommen wird, der diese bei weitem vorzüglichere Stellung mit Lust und Glück durchfüh.rt”.

Het polaire verschil tussen beiden

Maar menige lezer wil mij allang in de rede vallen, en zeggen dat het verschil dan toch maar enorm groot blijft. Zeker, beiden ging het om het verbondsgebeuren tussen God en mens, maar Barth begon dan toch maar aan de kant van God, en Schleierma­cher – met hoeveel bedenking en begrenzing ook – aan de kant van de mens. Excusez du peu! Daarop antwoord ik, dat ik allerminst bedoel om hun diepgaande verschil in methode te verdoezelen (en het gaat in deze artikelen alleen over de methode; inhoudelijk zijn er natuurlijk talloze verschillen, soms wel en soms niet met de methode samenhangend); het gaat mij er om, dat geen van beiden zijn eigen invals­hoek heeft verabsoluteerd, maar als tweede mogelijkheid die van de ander in gedach­ten had. Wat bij hun leerlingen tot een antithese werd, zagen zij als een polariteit. En dat ze daarbij bewust voor het één of voor het ander kozen, hing tenslotte voor beiden samen met wat ze voor de kerk en de mensheid van hun tijd geboden achtten. Dat werd versterkt door de huns inziens onaanvaardbare wijze waarop het alternatief in hun eigen dagen werd gepresenteerd. Schleiermacher dacht dan aan het heersende kerkelijke Supra-naturalisme, dat het bovennatuurlijke nergens natuurlijk liet wor­den; en Barth aan de school van Ritschl, waarin God tot een spiegelbeeld van de menselijke aspiraties verwerd. Daarom ging Barth de weg van God naar de mens, en Schleiermacher de weg van de mens naar God. En beiden hebben als voornaamste kritiek te horen gekregen, dat ze hun eindpunt nooit echt bereikt hebben.

Barths denken vanuit de situatie

Ik moet echter ook deze tekening van een polariteit nog weer relativeren. Ik merkte immers zojuist op, dat Barths hartstochtelijke keuze voor een nieuwe inzet bij het Woord Gods samenhing met de situatie van kerk en mensheid in zijn dagen. Moeten we dan zeggen dat ook Barth, evenals Schleiermacher, van de mens uit heeft ge­dacht?! Mijn antwoord is: Inderdaad, en het is de achilleshiel van Barth, dat hij dit zeer belangrijke en m.i. zeer positief te waarderen gegeven, nooit theologisch heeft willen erkennen en verwerken.

De kostelijke biografie van Barths secretaris Eberhard Busch doet ons onbedoeld een reeks gegevens aan de hand om het bovenstaande te illustreren. En daarnaast is nog allerlei meer te noemen. Ik som een aantal niet aan het Woord Gods maar aan de situatie ontleende inzichten op, die achtereenvolgens Barths theologie mede hebben bepaald:

Bij het begin van de oorlog in 1914 het manifest der 93 Duitse intellektuelen, waardoor Barth de onmogelijkheid der theologische methode van de school van Ritschl inzag. De ontmoeting met het socialisme in Safenwil, waardoor hij de tegenstelling tussen onze zondige wereld en het rijk van God centraal ging stellen. De mogelijkheid die het Marburgse Neo-Kantianisme hem bood, om met een goed geweten de subjekt-wisseling te voltrekken, waarop de tweede druk van de Romer-brief is gebouwd. De mate waarin dit boek gesitueerd is in het kulturele klimaat van direkt na de eerste wereldoorlog en waardoor het in één genre kan worden gezien met bv. Spenglers Untergang des Abendlandes en Blochs Geist der Utopie. De frappante overeenkomst in denkontwikkeling tussen Husserl en Barth, die de intuïtieve deel­name van Barth aan het denkklimaat van zijn tijd onthult (Zie dr. H. J.-Adriaanse, ,,Zu den Sachen selbst”, 1974). De verwantschap tussen zijn staatstheologie en de Zwitserse vorm van demokratie. De betekenis van Feuerbachs religie-opvatting voor de zijne (K.D. I, 2). De convergentie met aspekten van het evolutiedenken in K.D. III, l en de sterke analogie met de fenomenologische anthropologie in K.D. III, 2. De door Günther Howe aangewezen parallelie tussen de methode in K.D. IV, 1-3 en de onzekerheidsrelatie van Heisenberg.

Men kan deze en dergelijke parallellen beschouwen als een bewijs, hoezeer Barth ook de wijsheid der wereld aan de kennis van Jezus Christus dienstbaar heeft weten te maken. Men kan zich daarvoor vooral beroepen op de bladzijden in K.D. IV, 3 over Die Lichter du Welt. Maar daar en bijna overal stelt Barth het zo, dat de wijsheid der wereld a.h.w. reflektoren zijn die uit zichzelf geen licht geven, alleen als het grote licht van buiten er op valt. Een geliefde tekst van hem is ,,In uw licht zien wij het licht”. Maar in zijn eigen levensgang heeft telkens ook het omgekeerde plaatsgevon­den: dat door bepaalde lichtgevende ervaringen het tevoren verduisterde Evangelie opnieuw werd belicht en zo de kans kreeg zijn eigen licht nieuw uit te stralen. Er heeft in zijn leven (en in het leven van velen van ons!) telkens weer een wisselwerking plaats gehad tussen het Woord van God en de ,,wahre Worte” die wij uit onze kultuur meenden te vernemen. Barth heeft die wisselwerking theologisch nooit willen erken­nen. Hij zag dan van verre al weer de natuurlijke theologie opdoemen. Maar ook zijn felle strijd tegen de natuurlijke theologie staat niet los van de strijd die deels tegen dezelfde vijand onder dezelfde naam door Kant, Schleiermacher, Ritschl en Herrmann was gevoerd en die direkt samenhangt met de toenemende secularisatie van de westerse kultuur. Het zou echter te ver voeren om dat nader toe te lichten. Ik wijs alleen nog op een grijpbaarder voorbeeld: Barths anthropologie. Heeft Barth alles wat hij schrijft over de medemenselijkheid, man en vrouw, ziel en lichaam, de tijd enz. werkelijk en uitsluitend aan de kennis van Jezus Christus ontleend? Iemand als van Niftrik kon dat indertijd onmogelijk geloven. Met hem denk ik dat Barth hier veel wereld-wijsheid in zijn theologie heeft opgenomen. En zo is het goed. Naast het grote licht schijnen er immers van godswege vele lichten in de wereld, zeggen we met Calvijn. Maar dan zullen we als theologen wel dankbaar en deemoedig moeten erkennen, dat we in een wisselwerking leven en denken, en dat ook geen „Woord-theologie” daaraan ontheven is. Wij kunnen uit die situatie niet wegvluchten; wij kunnen alleen maar (maar dat is een geweldige en nooit eindigende opgave voor een theologia viatorum!) steeds weer en steeds meer al de gedachten die ons inspireren, vanuit wat wij van het grote Meer van de kennis van Christus mogen verstaan, toetsen, corrigeren en integreren. Vele huidige Barthianen wijzen in hun studeerka­mers de natuurlijke theologie fel af, maar bewijzen al lang bij meerdere Lichten der Welt te leven onder de leuzen van „Gebot der Stunde”, situatie-ethiek, tekenen der tijden, contextualisering, christenen voor het socialisme, bevrijdingstheologie, enz. Daar zou niets tegen zijn, als men wist wat men deed. Maar als men dat niet wil zien, gaat in onze theologie het „daar is geschied” voor we het weten heersen over het „daar is geschreven”. Dan geschiedt onder Barthiaanse vlag precies dat waartegen Barth terecht te velde trok.

Barth wilde terwille van de vreemdheid van het Woord Gods, alle horigheid aan wereldse wijsheid afsnijden. Het is hem niet gelukt. Velen zijn juist door Barths politieke en psychologische wereldwijsheid tot zijn theologie gekomen. Schleiermacher wilde terwille van de verstaanbaarheid van het Woord Gods, solidair blijven met het beste wat hij in zijn eigen kultuur vond. Het is hem niet gelukt. In de kulturele wereld van zijn dagen bleef hij een vreemdeling. Beiden hebben ons voor ons eigen theologiseren veel te zeggen. Maar dan wel: beiden, samen.

H. Berkhof

(In de Waagschaal, nieuwe jaargang 7, nrs. 10,11,12. 12 augustus 1978, 2 september 1978, 16 september 1978)

Pagina's: 1 2 3