Een raam en een schilderij

logo-idW-oud

 

EEN RAAM EN EEN SCHILDERIJ

In Vlaardingen, waar zijn vader predikant was, is op 20 mei 1829 J. H. Gunning jr. geboren en in de Grote Kerk aldaar gedoopt. Hoewel hij maar kort in Vlaardingen heeft gewoond en het grootste deel van zijn jonge jaren in Leeuwarden doorbracht, werd toch ter herinnering aan hem bij zijn honderdste geboortedag een gebrandschilderd raam in de kerk geplaatst. Dit gedenkraam was er, maar is daar niet meer. Dat wist ik, maar de lotgevallen van het raam waren mij onbekend. Onlangs kreeg ik een brief van collega C. Schilder uit Enkhuizen met nadere informatie over het raam. Schilder is zelf in Vlaardingen geboren en in de Grote Kerk gedoopt. In zijn jeugd heeft hij vele malen geboeid naar het raam met een groot rood kruis (symbool van ‘het martelaarschap der liefde’) tegen een blauwe achtergrond zitten kijken. Het initiatief voor het raam werd genomen door de Vlaardingse predikant J. D. de Stoppelaar (1873-1931), die nog leerling van Gunning was geweest in Leiden. Na enige aarzeling stemde de kerkvoogdij toe. Het raam werd ontworpen en uitgevoerd door de plaatselijke glasschilder Joh. Schouten. Op 20 mei 1929, Gunnings honderdste geboortedag, was het raam nog niet geplaatst. Pas twee jaar later, op 6 juni 1931, kon het raam worden onthuld. Onder de aanwezigen waren Gunnings zoon en prof. A.H. de Hartog, maar De Stoppelaar ontbrak; hij was kort tevoren overleden.

Op het schilderij is de gedachte van Gunning verbeeld dat de weg van het kruis de weg naar het licht is. Achter het grote kruis wordt de hemelse stad zichtbaar, weergegeven met aardse eigentijdse gebouwen. Het nieuwe Jeruzalem is een lichtstad: brede bundels licht komen uit de poorten, en de woorden ‘Via Crucis, Via Lucis’, onderaan, worden er door overgoten. Nauwelijks veertig jaar later, bij een restauratie van de kerk in de jaren ’60, werd het raam verwijderd, samen met nog drie andere gebrandschilderde ramen. ‘De Rijksdienst voor de Monumentenzorg achtte de ramen, in het kader van de grote restauratie (…), een blijk van tijdelijke stijlloosheid die niet in overeenstemming was met de 18e eeuwse sfeer die de kerk zou moeten hebben’. Er werden wel pogingen in het werk gesteld om de ramen te behouden, maar de pogingen bleven zonder resultaat. De glaspanelen werden opgeslagen in de verwarmingskelder van de kerk en dat deed de panelen geen goed. In de jaren ’90 van de vorige eeuw werd nog eens getracht de ramen te herplaatsen. Het was tevergeefs. Toen bleek dat het raam was gegeven aan de familie van Joh. Schouten. Op initiatief van een zoon van de ontwerper werd het raam geplaatst in de Gereformeerde Kerk (Vrijgemaakt) in het Groningse Haren, maar zonder verwijzing naar Gunning. Schilder, die was gedoken in een lijvig boekwerk ‘De Grote Kerk te Vlaardingen (Geschiedenis van een monument)’ schreef: ‘Je zou bijna de “Haren” uit je hoofd trekken als je dit leest. Wellicht kijken elke zondag vrijgemaakte gereformeerden naar dat raam zonder te weten aan welke hervormde theoloog dit raam herinnert’.

Het raam als gedenkraam is verdwenen, maar de geschriften van Gunning zijn gebleven. Die geschriften kunnen de gedachtenis aan Gunning levend houden. Zolang mensen hem lezen en over hem spreken, functioneert hij in kerk en theologie èn in onze cultuur.

In Engeland is een schilderij met de beeltenis van John Donne (1572-1531) aangeboden aan de British National Portrait Gallery voor 1.6 miljoen pond. Het aanbod geldt tot eind juni. Als de termijn verstreken is, zal het voor een veel hoger bedrag worden verkocht en waarschijnlijk in Amerika terecht komen. En dat moet vermeden worden. Mensen spannen zich in om op tijd het bedrag bijeen te krijgen. Onder hen zijn de poet laureate Andrew Morton en de feministische schrijfster Germaine Greer. In The Guardian schreef Greer een artikel, ‘Out of the shadows’, dat eindigt met de oproep toch vooral met donaties voor de dag te komen.

Het schilderij is omstreeks 1595 vervaardigd en een van de namen waarmee het wordt aangeduid is Newbattleschilderij, omdat het vele jaren heeft gehangen in Newbattle Abbey. Het toont Donne in de pose van een Melancholy Lover, een Droefgeestige Minnaar. Hij draagt een grote zwarte hoed en zijn zijden kraag is nonchalant open geslagen. Rondom hem is het donker. Men denkt dat het donkerder is dan oorspronkelijk het geval was. Er moet dan ook nogal wat aan het schilderij gerestaureerd worden. Donne heeft een grote dunne neus en lange smalle vingers. Hij kijkt in de verte en om zijn mond speelt vaag een spottend glimlachje. Op de achtergrond staan als motto de woorden: Íllumina tenebras nostras, Domina’ (Verlicht onze duisternis, o Meesteres), een profanatie van een oud gebed, de woorden van Psalm 18:28 uit de Vulgaat. De woorden vinden we ook in een van de gebeden uit de Evensong van het Book of Common Prayer: ‘Verlicht onze duisternis, zo smeken wij U, o Heer’. Wie de ‘Domina’ is geweest die met haar licht zijn duisternis en die van anderen zou verdrijven, weten we niet. Donne noemde nooit de namen van zijn geliefden. Het zou de lady kunnen zijn over wie hij aan een vriend schreef. In Augustus 1594 maakte hij haar het hof en zij bezocht hem. In de brief noemde hij haar ‘that beauteous Sun’.

In de eerste helft van de jaren ’90 schreef Donne vele vrijmoedige erotische liefdesgedichten en een tijdgenoot noemde hem ‘a frequenter of ladies’. Maar er was meer. In die tijd was Donne bezig zich los te maken van de rooms-katholieke kerk. Dat proces werd bespoedigd door de dood van zijn jongere broer en kameraad Henry in de gevangenis. In 1593 was Henry gevangen genomen omdat hij een Jezuïet op zijn kamers had verborgen. Donne werd niet gevangen genomen, al was hij korte tijd verdacht. Donne was al niet meer rooms, maar ook nog niet anglicaan. Hij vertoefde in het niemandsland tussen Rome en Canterbury. Laten we met zijn biograaf R. C Bald aannemen, dat hij ‘op zoek was naar de waarheid’.

Meestal wordt de Donne van het schilderij beschouwd als een model voor verliefde dichters die het met de trouw niet zo nauw nemen. Greer kiest voor een andere mogelijkheid, al beseft ze dat zij met haar opvatting alleen staat, en geraakt zij in twijfel als zij weer het spottend glimlachje ziet. Zij is van mening dat het schilderij betrekking heeft op het begin van de lange en pijnlijke reis waarop de dichter ver verwijderd zou raken van het geloof uit zijn kinderjaren, het geloof waarvoor zijn broer was gestorven. Op deze reis zou hij belanden ‘into the strenuous realm of revolutionary Protestantism.’ Inderdaad kwam Donne terecht op een gebied van hard werken en strijden. Hoewel hij uiterst mild was jegens zijn roomse medechristenen was hij gebeten op Jezuïeten. Tegen hen schreef hij twee satirische geschriften.

‘Als een van de opmerkelijkste portretten van een jonge dichter, ooit ergens geschilderd’ schrijft Greer, ‘heeft het schilderij een universele aantrekkingskracht…’ En daarom moet het vooral in Engeland blijven. Donne liet het schilderij na aan zijn vriend Robert Ker. Via Ker kwam het terecht bij de familie van de markies van Lothian (en daarom staat het schilderij ook bekend als ‘Lothianschilderij”). Lange tijd dacht men van doen te hebben met een portret van John Duns Scotus. Pas in 1959 werd het correct geïdentificeerd met behulp van een schilderij uit 1591 met de voor Donne kenmerkende trekken. In zijn testament schreef Donne over ‘that Picture of myne which is taken in Shaddowes and was made very many yeares before I was of this profession’. Hij wilde wel laten weten, dat het schilderij vele jaren geleden was vervaardigd en dat hij toen nog geen geestelijke was. Op het schilderij van 1595 zien we een wat roekeloze en cynische dichter – Jack Donne, zoals hij later zou zeggen – niet Dr. John Donne, de deken van St. Paul’s Cathedral en befaamd prediker. Van de deken en prediker zijn ook schilderijen bewaard gebleven.

M.G.L. den Boer