De theoloog Karl Barth
- Pagina's:
- De theoloog Karl Barth
- Ter inleiding
- Voorwoord
- Afkomst
- Safenwil
- De brief aan de Romeinen
- De dialectiek van de theologie
- De katheder en de strijd in de kerk
- De kirchliche Dogmatik
- Barths nalatenschap
DE KIRCHLICHE DOGMATIK
O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods . . , Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen. (Rom. 11 : 33, 36)
Een roomskatholiek theoloog heeft berekend dat de drie monumentale weergaven van het christelijk geloof: de Institutio Religionis Christianae van Calvijn, de Summa Theologica van Thomas van Aquino en de Kirchliche Dogmatik van Karl Barth zich inomvang verhouden als: 1 : 4 : 9. Barths Kirchliche Dogmatik is met 13 delen en meer dan 9000 bladzijden de grootste en bovendien nog onvoltooid gebleven ‘Summa’ van de christelijke leer. Het eerste deel (KD I, 1) verscheen in 1932 en Barth besefte dat het niet vanzelfsprekend was om in die politiek zo zwaar geladen dagen aan een zo groots opgezette dogmatiek te beginnen. Hij schrijft er in het voorwoord onder andere over: ‘Omdat ik er vast van overtuigd ben dat de ophelderingen die vandaag vooral op het wijde gebied van de politiek nodig zijn en waarbij de theologie ook een woordje te zeggen heeft niet kunnen komen zonder dat eerst die grote ophelderingen in de theologie gekomen zijn waarover het hier moet gaan. . . en omdat ik de ervaring heb opgedaan dat ‘men’ pas weer met ons gaat rekenen wanneer we onbekommerd om wat men’ van ons verwacht, doen wat ons nu eenmaal opgedragen is daarom waag ik het — al vind ik het zelf een waagstuk — toch, om midden in het jaar 1932 aan een dogmatiek te beginnen en daarbij nog aan een die zo omvangrijk wordt.’ Hij wist destijds niet dat hij die, ondanks het lange leven dat hij kreeg, niet zou voltooien. De vijf banden, over ‘de leer van het Woord Gods’ als inleiding (prolegomena) van de dogmatiek (Bd. I, 1 en 2), de ‘leer van God’ (II, 1 en 2), van de schepping (III, 1-4), van de verzoening (IV) en van de verlossing (V), waren in 1959 tot op deel IV, 3 (in twee halve delen) klaar. In 1968 is uit het manuscript van IV, 4 dat half af was nog een fragment gepubliceerd. Vervolgens worden nu een paar hoofdlijnen van de Kirchliche Dogmatik kort toegelicht.
- Kirchliche Dogmatik
Karl Barth had in 1927 het eerste deel van een christelijke dogmatiek (Christliche Dogmatik) gepubliceerd om daarna nog eens opnieuw te beginnen. Nu noemt hij het werk Kirchliche Dogmatik. Daarin is dit inzicht te vinden:
- Barth schrijft dit werk in het bewustzijn van zijn verantwoordelijkheid om als leraar van de kerk (en niet als vroom individu) te spreken. Net als M. Luther die er op hamerde dat hij met de verantwoordelijkheid en de autoriteit van een doctor in de theologie sprak. Dit heeft met onfeilbaarheid niets te maken (Barth keek vol verwachting uit naar de mensen die hetzelfde beter konden zeggen). Kirchliche Dogmatik betekent nu juist dat het christelijke geloof nergens op eigen gezag, maar altijd in de eerste plaats in gesprek met de bijbelse getuigen en vervolgens met de vaders en broeders in de kerk moet plaats vinden. Bij Barths begrafenis bevestigde de bekende rooms-katholieke theoloog Hans Küng dat Barth werkelijk een ‘doctor utriusque theologiae’, zowel een doctor van de roomskatholieke- als van de protestantse theologie geweest is en zo een leraar van de hele kerk was.
- Terwijl Barth niet het type van een echte kerkist was bracht hij na het religieuze individualisme van de negentiende eeuw opnieuw naar voren, dat het christenzijn zich in wezen afspeelt in de gemeente en dat de bijbel in het Oude en Nieuwe Testament niet de opwekking van vrome individuen maar van Gods volk verkondigt. Ik beschreef al hoe Barth deze gemeente ziet als Israël én de kerk die aan elkaar zijn toegevoegd als Christus’ kruis en opstanding. Belangrijk is daarbij dat Barth zowel op de vergadering als op de opbouw van de kerk wees. De eredienst is daarvan het centrum met haar zending en haar onderweg zijn (terwijl vandaag zo dikwijls het ene ten gunste van het andere achterwege gelaten wordt).
- Jezus Christus Gods Woord
Bij het schetsen van de ‘dialectische theologie’ wees ik er al op dat zij zich zelf zag als theologie van het Woord Gods en dat Barth zelf door het probleem van het Woord Gods tot een theologisch denker werd. In de KD wordt nu hoe langer hoe meer duidelijk wat het betekent dat het Nieuwe Testament Christus het Woord Gods noemt (de strijd in de Duitse kerk heeft Barth in deze visie gesteund, zie boven). Nu stelt Barth Jezus Christus centraal als het Woord van Gods beslissende daad en als zijn openbaring. Dat inzicht betekende geen versmalling zoals kritisch werd opgemerkt, maar bracht ongekende ruimte en vrijheid. In Jezus Christus zijn persoon en Woord Gods één. Hier ziet men in Gods hart. Barth belijdt met Luther: ‘Vraagt gij zijn naam zo weet, dat hij de Christus heet. De Here Zebaoth, er is geen andere God’ Hij weet dat dit woord van God dat in Jezus Christus gesproken wordt, een krachtig, richtingaangevend woord is dat het leven en de vrijheid schenkt. God sprak en spreekt beslissend en toonaangevend door het woord van de bijbelse geschiedenis, die begin, middelpunt en doel in Jezus Christus heeft. Wie hem hier hoort die zal zijn woord ook op veel andere manieren vernemen. Die zal merken dat de hele aarde zijn naam verkondigt — zonder Hem daarbij met andere stemmen te verwisselen.
- Het menszijn van God en de lof Gods
Men heeft Barth wel de theoloog genoemd omdat hij op weergaloze wijze van God sprak met name in de Kirchliche Dogmatik, in een tijd waarin men met God verlegen was, van God niets meer wist, en over God niet meer spreken kon. Barth deed dat met grote vrijmoedigheid. Boven hoorden wij hoe de jonge Barth zich pijnlijk bewust was van het probleem hoe men als mens van God kan spreken. Maar doordat Barth het in deze nood uithield en niet uitweek in een richting die vreemd aan de zaak was, kwam hij (menselijk gesproken) er toe zo vrijmoedig over God te spreken. Hij meende nu beslist niet dat de mens hiertoe het vermogen bezat. Maar hij mocht het als mens voortaan doen. In de eerste plaats wordt dit namelijk gegarandeerd door de menselijkheid van God’, dat wil zeggen door zijn mensenliefde die in de menswording zichtbaar werd. Vervolgens werd die door Zijn Geest in de mens toegankelijk, maar nooit als een objectief-neutraal spreken over . maar als een verkondiging van de goedheid Gods en als een aanbiddende lof. Bij de streng wetenschappelijke opzet zijn Barths colleges en zijn geschriften eveneens daardoor gestempeld.
- De drieënige God en de lof Gods
‘Want de Geest doorzoekt alle dingen, zelfs de diepten Gods’ schrijft Paulus (l Kor. 2 : 10). ‘Fides quaerit Intellectum’ (het geloof zoekt naar kennis) leerde Anselmus van Canterbury (elfde eeuw), die Barths theologische gedachten beïnvloedde v66r hij aan de Kirchliche Dogmatik begon. Zou datgene wat vroeger waar was, vandaag niet meer gelden? Moet de mens vandaag principieel zonder God zijn — en blijven? Hoe moet de mens het gebod vervullen om God lief te hebben wanneer hij niets van Hem weet?
De leer van de goddelijke Drieëenheid is voor Barth geen produkt van menselijke hoogmoed, noch een denkvorm uit een metafysische tijd die vandaag verouderd is, maar de basis van het evangelie. Ze geeft aan dat God niet eenzaam is in zichzelf, zoals de mens in zichzelf eenzaam is. Dat God niet aangewezen is op iets tegenover hem, zoals de mens dat wel is. Dat God het schepsel daarom niet nodig heeft en dat het tegendeel geldt van wat Angelus Silesius zegt: ‘Ik weet dat God zonder mij geen ogenblik kan leven; als ik er niet was zou hij direct de geest geven’. Dat betekent nu echter dat God uit overstromende liefde en goedheid ook aan het schepsel het leven gunt. Daarom is de leer van de drieëenheid Gods een reden te meer om Zich te verbazen over Gods liefde en hem zelf wederom lief te hebben.
- Gods uitverkiezing en de lof Gods
God gunt echter niet alleen aan het schepsel het leven, hij geeft hem niet alleen een kans om zich als schepsel waar te maken of te mislukken en door zijn eigen schuld te gronde te gaan. Hij staat er ook borg voor dat hij goed terecht komt. De christelijke leer van de uitverkiezing gaat volgens Barth over de heerlijkheid van de liefde Gods voor zijn schepsel. Weliswaar heeft men binnen de kerk deze leer soms meer islamitisch opgevat, z6 dat het om een grillig-willekeurige God ging. Barth heeft leren zien dat God in Christus de verkiezende God is en niet een grillige macht die achter Christus staat. God heeft voor zichzelf verkozen om in Christus de borg voor de mens te zijn (vgl. Paul Gerhardts lied ‘Eer ik door Uw hand werd gemaakt, had U reeds bij U zelf overlegd hoe U de mijne zoudt worden’). Zo wordt een leer die vaak mensen in twijfel heeft gebracht, hen heeft afgestoten, hier in het licht van Jezus Christus gezien en zo tot een element van de blijde boodschap. Karl Barth roept ons op om ons te verwonderen en te verbazen over de grenzeloze liefde van de grote God tot de kleine en boze mens. Ik zie hier ook het voornaamste motief voor de omvang van Barths werk: omdat hij nooit bijkomt van het zich verbazen, komt hij ook niet klaar met loven en getuigen en zo met spreken en schrijven.
Het feit dat hij de verkiezing vanuit Jezus Christus verstaat is er ook één van de meest markante voorbeelden van hoe Karl Barth de christelijke leer niet alleen heeft weergegeven, haar niet alleen heeft gereformeerd, maar hoe hij haar ook, met alle respect voor de vaders, heeft bekritiseerd. Hoe hij haar vanuit de kern nieuw en anders ontwikkeld heeft en hoe hij daarbij in staat was om, door radicaal ernst te maken met het centrum, als een pionier nieuwe horizonten te ontsluiten, zodat men hem de Einstein van de theologie kon noemen.
- Evangelie en wet
Dat de mens soms door God met smart gelouterd moet worden toont Barth in zijn eigen weg als theoloog. Hij kon zich echter niet aansluiten bij de visie van Luther dat de wet die de mens doodt het eerst komt en dat het evangelie dat de op de grond liggende mens weer opricht op de tweede plaats staat. Het is karakteristiek voor Barths denken dat voor hem de blijde boodschap aan het begin staat en het gebod aan het evangelie niet vreemd is (onder de reformatoren dacht Zwingli net zo). Barth laat duidelijk zien hoe in de tien geboden bijvoorbeeld, alle geboden ontstaan uit de heilstoezegging ‘Ik ben de Here Uw God’. Hoe volgens het bijbelse scheppingsverhaal de eerste dag van de mens de zondag is . . . hoe prijzen de psalmen als bijv. psalm 119 niet Gods gebod als een goede wegwijzer? Maar Gods gebod oordeelt ook. Dit gericht ziet Barth zoals elk gericht Gods echter omsloten door de blijde boodschap van Jezus Christus, omdat dat gericht door hem gedragen wordt.
- De hemel en de aarde
Barths theologische denken omvat een geweldige spanningsboog zoals die vandaag zeldzaam is. In zijn dogmatiek en trouwens in zijn hele denken heeft de hemel een plaats, overigens als ‘het beeld van de grens die aan de mensen gesteld is’ (111, 3, p. 495). Ook de engelen krijgen een plaats als de ‘op de voorgrond gestelde representanten van het geheim van de bijbelse geschiedenis’ (434). Dit gebeurt zoals bij Barth niet anders te verwachten is, niet ten nadele van de werkelijkheden van de aarde. Zo hoort in de KD bij elk dogmatisch deel ook een ethisch. Barth spreekt zo 140 pagina’s over ‘man en vrouw’, 85 bladzijden over de ‘eerbied voor het leven’ waarbij hij zich dankbaar op Albert Schweitzer beroept. Hij schrijft eveneens uitvoerig over een thema dat diep in het politieke leven ingrijpt ‘de bescherming van het leven’ KD III, 4). Het verlamt de activiteit van de christen werkelijk niet dat ook de engelen daarmee te maken hebben. Of hebben de engelen met kerstfeest soms de voeten van de herders tegengehouden?
- Negenduizend bladzijden en twee woorden — begrijpen en verbazen
Men kan de prachtige spanningsboog van Barths boodschap onder veel aspecten zien. Alleen al in formele zin bijvoorbeeld. Daar zijn die meer dan negenduizend bladzijden met groots opgezette en heerlijke bijbelse beschouwingen die werelden laten opengaan. Ook met hun minutieuze dogma-historische toelichtingen en vriendelijke gesprekken met kerkvaders en broeders van de kerk en met andere denkers. Het is een geweldige ontplooiing en verantwoording van de christelijke leer. Dezelfde Karl Barth kon echter ook het christelijke geloof omschrijven met twee woorden: Hij leeft. Wie echter niet inziet dat deze twee woorden negenduizend bladzijden waard zijn heeft ze niet begrepen. Zo gaat het ook met Barths overtuiging dat het geloof ook kennis betekent (vgl. boven 4). Maar juist deze Karl Barth is ver verwijderd van een hoogmoedig, verzadigd doen alsof men alles al weet. Bij theologische kennis hoort juist de verbazing die de christen en theoloog Barth op aangrijpende wijze kenmerkte. Volgens hem staat de christen altijd weer ‘met nog meer verbazing . . . voor Gods wegen dan ooit een kind voor de bladzijden van een prentenboek’ (III, 2 : 662). Hij staat voor de gebeurtenissen niet als een slimmerd. . maar veel meer als een kind in het bos of op kerstavond’ (III, 3 : 275). Je kunt het geloof ook vergelijken met het lachen van een kind dat iets leuks beleefd heeft (Inleiding in de protestantse theologie, p. 115). De verbazing leeft echter uit het luisteren. Karl Barth is misschien wel de grootste luisteraar van onze tijd geweest. Of men hem nu meemaakte terwijl hij luisterde naar een bijbelwoord, of naar muziek, of wanneer hij bij een gesprek toehoorde. Juist met die kinderlijke verbazing ging een sterke mannelijkheid samen. En met het luisteren een zelfstandig oordelen en spreken.
- Het torso en de tweede bede
Barth vond het in orde dat zijn levenswerk een torso bleef. Zou hij, die er zich zo diep van bewust was dat hij in de hemel aangekomen ‘bij de garderobe alle doctorhoeden en diploma’s af moest geven’ ook met zijn ‘Summa’ zelf niet deelnemen aan het stukwerk dat al het menselijke eigen is? Zijn werk moest van
zich weg wijzen zoals de vinger van Johannes de Doper waar Barth zo vaak op wees. ‘Hij moet wassen en ik moet afnemen’. K. Barth heeft de tekst van de KD steeds eerst als colleges gegeven (en uitgeprobeerd). Hij is met zijn dogmatiekcolleges gekomen tot aan het uitleggen van de tweede bede van het Onze Vader: Uw Komnkrijk kome. Ik kan mij geen betere afsluiting van zijn werk indenken dan juist deze (in 1961).
- Woord en antwoord — de vrije God en de vrije mens
Een in zijn wezen zo humane figuur als Karl Barth kon nooit inzien waarom men vooral rondom 1920 zijn theologie op de formule ‘God is alles, de mens is niets’ wilde brengen. Hoezeer Barth anders denkt komt nergens zo sterk naar voren als in het fragment uit KD IV, 4, dat kort voor zijn dood verschenen is. Hier wordt zichtbaar hoe Barths denken rondom Gods Woord en het antwoord van de mens cirkelt. Zoals voor hem bij de vrije God ook het antwoord van de vrije mens hoort. De Amerikaanse theoloog Harvey Cox 1 heeft de mening uitgesproken dat Karl Barth in werkelijkheid veel moderner is dan Paul Tillich die zich zo druk maakte om het modern-zijn, doordat de laatste het spreken over God afhankelijk maakte van de vraag van de mens naar God, en zo aan de rand van het theologisch faillissement terecht kwam. Barth wilde nu juist over God spreken, onafhankelijk van de vraag van de mens naar hem. Barth zei daarover In een gesprek: ‘God die de mens niet nodig heeft wordt tot partner van de mens die God niet nodig heeft’. Dit denken ademt vrijheid. Vrijheid is een van de hoofdbegrippen van Barths theologie en van zijn hele denken, om juist te zijn van de ‘gelovige’ dogmaticus Barth. Waarbij Barth veel van wat onder de vlag van vrijheid vaart als pure onvrijheid ontmaskerde. Hij zelf ademde vrijheid, begreep iets van de vrijheid Gods die hij zag als een vrijheid tot eindeloze liefde. Hij zag ook de vrijheid van de mens onder God en voor God waarbij hij Jezus, ‘de koninklijke mens’, leerde zien als het teken waar Gods vrijheid voor de mens, de vrijheid van de mens tot stand brengt. In deze ruimte stelt Barth nu in ‘het fragment’ de doop, doordat hij de ‘doop met de Heilige Geest’ ziet als Gods vrije geschenk. Hij verstaat de ‘doop met water’ naar hij meent in overeenstemming met het Nieuwe Testament als het vrije antwoord van de mens en als bede aan deze Heilige Geest.
Als de eerste stap in een christelijk leven waarin de christen zijn leven vrij en in verantwoording leeft. Dat betekent overigens dat K. Barth de theologische grond voor het gebruik van de zuigelingendoop afwijst. Daardoor heeft hij met zijn laatste boek nog eens grondig stof opgeblazen, zoals hij het destijds ook met zijn eerste boek deed. De eerste keer in naam van de vrije God. De laatste keer in naam van de vrije mens. De mens die slechts als vrije mens het goede antwoord kan geven aan de vrije God.