De Duitse kerkstrijd
- Pagina's:
- De Duitse kerkstrijd
- De voorgeschiedenis van de Duitse kerkstrijd
- Begin van de kerkstrijd
- Verloop van de kerkstrijd
- Wat valt er voor ons uit de kerkstrijd te leren?
- Noten
Noten
[1] Barth duidt hier op de Evangelische Woche die van 31 maart tot en met 4 april 1937 in Darmstadt werd gehouden. Het initiatief om Evangelische Wochen – een voorloper van de Kirchentage zoals die na de Tweede Wereldoorlog georganiseerd werden en worden – te organiseren was in 1935 ontstaan. De eerste vond plaats na de grote belijdenissynodes van Barmen (mei 1934), Dahlem (oktober 1934) en Augsburg (juni 1935). In augustus 1935 kwam men in Hannover samen, in 1936 werden er verscheidene Evangelische Wochen georganiseerd, in januari gelijktijdig op diverse plaatsen, en in de zomer opnieuw in een heel aantal steden over het land verspreid. In 1937 begon de Nazi-overheid de Bekennende Kirche de duimschroeven aan te draaien en werden de Evangelische Wochen tegengewerkt. Voor de Evangelische Woche van 31 maart tot en met 4 april in Darmstadt hadden de organisatoren in eerste instantie toestemming gekregen, maar vervolgens werd die ingeperkt: er mochten geen lezingen worden gegeven, alleen bijbelstudies. Het voorbereidingscomité besloot het verbod te negeren, en de aanwezigen op te roepen om na de bijbelstudie in de kerk te blijven, om zodoende ook de lezingen te horen. De Gestapo stelde zich in eerste instantie terughoudend op, vooral omdat ook buitenlanders als onze landgenoot dr. W.A. Visser ’t Hooft er het woord zouden voeren. Op de tweede dag probeerde de Gestapo de sprekers bij de kerkdeur tegen te houden, maar die lieten zich niet afschrikken en wisten via een raam naar binnen te komen. Op de derde dag greep de Gestapo met harde hand in. Pfr. Wilhelm Busch werd na zijn toespraak gearresteerd en uit Darmstadt uitgewezen. Omdat hij daaraan geen gevolg gaf, werd hij samen met andere predikanten uit het organiserend comité gevangen gezet en verhoord. In het gesprek met hem noemde een Gestapo-beambte Jezus een ‘virtuele Heer’.
[2] In de eerste preek die Barth na zijn verdrijving uit Duitsland op 29 september 1935 in de Bazeler Münster houdt, had hij ook dit gezegde opgevoerd (‘Preek over Mattheüs 6:24-24’, in De vreemde God – en geen ander is onze Redder! Twee preken van Karl Barth, uitgave van de Karl Barth stichting 2019, 27).
[3] Op een bijeenkomst met 150 predikanten van de kerkelijke oppositie op 31 oktober 1933 in Berlijn zei Barth: ‘Het is waar, vandaag komt in de Deutsche Christen alleen maar naar voren, wat tweehonderd jaar te berde gebracht werd. Maar het maakt groot verschil, of de dingen zo naar voren komen, als dat nu het geval is.’ (in: Reformationstag 1933. Dokumente der Begegnung Karl Barths mit dem Pfarrernotbund in Berlin, Herausgegeben und eingeleitet von Eberhard Busch, Zürich 1998, 101). In zijn colleges over Die Protestantische Theologie im neunzehnten Jahrhundert in het wintersemester 1932/1933 heeft Barth dit breed uitgewerkt (deze colleges waren in 1933 in gestencilde vorm in omloop, in 1947 verschenen ze in boekvorm in Zürich).
[4] ‘Gemeenschappelijk belang gaat voor eigenbelang’ (‘Gemeinnutz geht vor Eigennutz’) was één van de fundamentele bepalingen in het partijprogramma van de NSDAP.
[5] Ludwig Müller (1883-1945), vlootpredikant in Königsberg en sinds 1931 lid van de NSDAP, was in 1933 door Hitler naar voren geschoven als zijn kandidaat om Rijksbisschop van de nog te vormen protestantse ‘Rijkskerk’ te worden.
[6] Op de al eerder genoemde bijeenkomst met 150 predikanten van de kerkelijke oppositie op 31 oktober 1933 kenschetste Barth de benoeming van de theologisch onbeduidende Müller tot Rijksbisschop als even onzinnig als de benoeming van de ‘kapitein van Köpenick’ tot opperbevelhebber van het Duitse leger (vgl. het verslag in: Reformationstag 1933, 103). De historische ‘kapitein van Köpenick’, Friedrich Wilhelm Voigt (1849-1922), was een schoenmaker, maar ook een kruimeldief, die diverse keren wegens diefstal en valsheid in geschrifte veroordeeld werd. In 1906 heeft hij zich in een door hemzelf in elkaar geflanst uniform in Köpenick en elders voor legerkapitein uitgegeven en daarmee diverse militairen en burgers om de tuin geleid. Zijn schelmenstreek leidde tot grote hilariteit en maakte hem zelfs tot een soort volksheld.
[7] Rond de 450ste geboortedag van Martin Luther organiseerden de Deutsche Christen een groot propagandaoffensief, met als doel hem als grondlegger van een ‘Duits evangelie’ op het schild te heffen. Om deze pogingen Luther te annexeren tegen te gaan nodigde Gerhard Jacobi, predikant in Berlijn en prominent lid van de Pfarrernotbund, Karl Barth uit om op 30 oktober een referaat te houden over het thema ‘Was ist Reformation?’. Hij schreef Barth dat het hem er niet alleen om ging om in het hart van Duitsland te laten zien, wat Reformatie wel en niet is, maar ook om de gemeente te doen beseffen, waar ‘het vandaag in de protestantse kerk om gaat’; ze wilde zich niet beperken tot ‘kleine handgranaten’, maar met een ’42 centimeter kanon schieten’, en met het oog daarop nodigden ze Barth uit om hun ‘mortier’ te zijn (vgl. Karl Barth, Vorträge und kleinere Arbeiten 1930–1933, hg. von Michael Beintker, Michael Hüttenhoff und Peter Zocher, Karl Barth Gesamtausgabe Bd. 49, Zürich 2013, 517). Barth zegde toe, maar wijzigde de titel van zijn lezing in: ‘Reformation als Entscheidung’. Hoewel men uit vrees dat de bijeenkomst verboden zou worden geen advertenties had geplaatst, waren de kaarten voor de duizend zitplaatsen in de Singakademie al enkele dagen van tevoren uitverkocht. Tegen het eind van zijn referaat riep Barth ertoe op om tegen ‘de ultieme, vitaalste en voltooide gestalte van de grote neoprotestantse ontrouw tegenover de Reformatie’ – waarbij hij doelde op de Deutsche Christen – ‘in verzet te komen, in de naam van de ware kerk tegen de in de gestalte van deze beweging heersende valse protestantse kerk’ (Reformation als Entscheidung, Theologische Existenz Heute Heft 3, München 1933, 23; ook in: Barth, Vorträge und kleinere Arbeiten 1930–1933, 548).
[8] Begin 1934 stelde Martin Niemöller nog voor om als Pfarrernotbund en bloc tot de NSDAP toe te treden en zo te laten zien dat het hen enkel en alleen ging om de zuivere verkondiging van het evangelie (vgl. Jürgen Schmidt, Martin Niemöller im Kirchenkampf, Hamburger Beiträge zur Kirchengeschichte Bd. 8, Hamburg 1971, 181v).
[9] Barths eerste openlijke optreden na de machtsovername van Hitler is begin maart 1933 in Denemarken, waar hij op enkele plaatsen de lezing ‘Das erste Gebot als theologisches Axiom’ houdt (in: Karl Barth, Theologische Fragen und Antworten. Gesammelte Vorträge 3. Band, Zürich 1957, 127‑143; Barth, Vorträge und kleinere Arbeiten 1930–1933, 209-241). Daarin tekent zich al af wat voor hem het punt is waar het op aankomt, namelijk het ‘nee’ zeggen tegen andere goden. Eberhard Busch laat zien hoe Barths eigen benadering van het geding van de kerk met de Deutsche Christen en het nationaalsocialisme de vorm krijgt van het protest tegen ‘twee heren dienen’ (vgl. Eberhard Busch, Unter dem Bogen des einen Bundes. Karl Barth und die Juden 1993–1945, Neukirchen-Vluyn 1996, 257-266). Het bepaalt de toespraak die Barth 30 oktober 1933 in Berlijn houdt (Reformation als Entscheidung, 12v; ook in: Barth, Vorträge und kleinere Arbeiten 1930–1933, 535), en het is ook het thema van de eerste preek die Barth na zijn terugkeer in Zwitserland houdt (‘Preek over Mattheüs 6:24-24’, 25-33).
[10] Barth gebruikt hier (en elders ook wel) de term Bekenntniskirche, dat is een andere, minder gebruikelijke benaming voor de Bekennende Kirche (Belijdende kerk).
[11] In 1933 acht Hitler het een reële optie dat de protestantse kerken in Duitsland zich in hun verkondiging en beleid gesloten achter hem en het nationaalsocialisme scharen. Om de totstandkoming van een nationale Duitse protestantse kerk te realiseren benoemt hij op 22 juni 1933 August Jäger, zoon van een dominee, maar een fanatieke anti-kerkelijke nationaalsocialist, tot ‘staatscommissaris’ voor de kerken in Pruisen. Om de beginnende kerkstrijd in de kiem te smoren ontneemt Jäger op 24 juni 1933 de bestaande kerkleiding haar bevoegdheden en legt de leiding van de kerk direct in handen van regionale ‘staatscommissarissen’, stuk voor stuk behorend tot de Deutsche Christen. Het lukt Jäger ook om de benoeming van Ludwig Müller tot Reichsbischof door te drukken, maar niet om de kerken op één lijn te krijgen. Het jaar daarna, op 19 april 1934, wordt Jäger door Reichsbischof Müller tot ‘Rechtswalter’ (‘secretaris-generaal voor juridische zaken’) van de inmiddels gevormde Deutsche Evangelische Kirche (DEK) benoemd. In de herfst van 1934 mislukken zijn pogingen om de Landeskirchen van Beieren en Baden-Württemberg in de DEK in te lijven. Daarop legt hij op 26 oktober 1934 zijn functies van ‘Rechtswalter’ en ‘staatscommissaris’ in de Pruisische regering neer.
[12] Na 1933 kwamen allerlei bewegingen op die het nationaalsocialisme in religieus opzicht wilden ondersteunen. De belangrijkste was de Allgemeine Deutsche Glaubensbewegung, opgericht door Jakob Wilhelm Hauer, voormalig zendeling in India en hoogleraar godsdienstwetenschap in Tübingen. De diverse bewegingen waren algemeen religieus, maar met veel oud-Germaanse religieuze inhouden en symbolen. Na in 1934 furore te hebben gemaakt, werden ze vanaf 1935 door de nationaalsocialistische instanties tegengewerkt, omdat men bevreesd was dat ze een eigen leven zouden gaan leiden.
[13] In juli 1935 sloeg de Nazi-regering in de kerkpolitiek een nieuwe koers in, nadat de pogingen om de Evangelische Kirche als één gesloten front achter zich te krijgen definitief schipbreuk geleden hadden. Om een kerkscheuring te voorkómen en de kerk in politiek opzicht buitenspel te zetten bediende Hitler zich van machtsinstrumenten uit de tijd van vóór de Republiek van Weimar (1919). Er werd een Kirchenministerium gevormd, waarvan Hans Kerrl de leiding kreeg. Diezelfde maand werd een wet ‘voor de veiligstelling van de boedel’ (‘zur Sicherung des Bestandes’) van de Deutsche Evangelische Kirche uitgevaardigd, die moest dienen om de staat het recht te geven in te grijpen in de kerkstrijd. Op de Parteitag in september 1935 verklaarde Hitler, dat hij het christendom niet wilde bestrijden. Kerrl bood de ‘intacte’ lutherse kerken van o.a. Beieren, Hannover en Württemberg het volgende compromis aan: de leiding van de Reichskirche – inclusief Reichsbischof Ludwig Müller – zal op een zijspoor worden gezet, en in plaats daarvan zal de kerk bestuurd worden door Reichskirchenausschüsse (Rijkskerkcomité’s). Deze nieuw te vormen besturende organen zouden dan gemengd samengesteld worden uit vertegenwoordigers van zowel de Reichskirche – dus ook Deutsche Christen – als ook de Bekennende Kirche. Aanvaarding betekent wél dat men teruggaat achter de besluiten van de Bekenntnissynode van Berlijn-Dahlem. In oktober 1935 werden deze Reichskirchenausschüsse ingesteld, waarvan leden van de Bekennende Kirche, het ‘neutrale midden’ en ook gematigde Deutsche Christen deel uitmaakten. De Bruderräte van die delen van de Bekennende Kirche die zich niet aan deze Reichskirchenausschüsse wilden onderwerpen werden hiermee naar de illegaliteit verbannen. Op de vierde Allgemeine Bekenntnissynode van de Bekennende Kirche in Bad Oeynhausen in februari 1936 bleek de medewerking aan de Reichskirchenausschüsse de splijtzwam te zijn die tot een scheiding der geesten leidde. De meerderheid besloot niet aan de Reichskirchenausschüsse mee te werken, maar de lutherse kerken van o.a. Beieren, Baden-Württemberg en Hannover en enkele lutherse Bruderräte meenden dat wel te moeten doen en vormden een eigen kerkleiding, de Lutherrat. Deze vierde – en laatste – Allgemeine Bekenntnissynode kan daarna eigenlijk alleen nog maar vaststellen dat de eenheid van de Bekennende Kirche verbroken is. Er wordt nog wel een tweede Vorläufige Kirchenleitung benoemd, maar daarin zijn de ‘intakte Kirchen’ niet vertegenwoordigd. Na die tijd wordt de Bekennende Kirche der altpreußischen Union – waarbij de helft van alle Duitse protestanten behoren – de belangrijkste spreekbuis van de Bekennende Kirche.
[14] Op 15 februari 1937 kondigde Hitler ineens verrassend kerkelijke verkiezingen aan, met de organisatie waarvan Reichskirchenminister Hanns Kerrl werd belast. De generale synode die daaruit tevoorschijn zou komen zou dan een nieuwe kerkorde voor de Deutsche Evangelische Kirche moeten opstellen. De indruk werd gewekt dat de kerk in volledige vrijheid haar keuze kon maken, maar in de kringen van de Bekennende Kirche, waar de herinnering aan de verkiezingen van zomer 1933 de mensen nog helder voor ogen stond, was men er beducht voor dat de manier waarop de verkiezing zou plaatsvinden het resultaat op voorhand zou bepalen, met als uitkomst dat men daarna met Deutsche Christen en ook aanhangers van een germaans-heidense religie onder één dak zou moeten samenleven. De vrees werd al spoedig bewaarheid. Overal probeerde de partij het verkiezingsresultaat te sturen, en kregen de Deutschen Christen wél toestemming om verkiezingsbijeenkomsten te houden, de Bekennende Kirche niet. Men probeerde de legale leidende organen van de ‘gematigde’ Bekennende Kirche het functioneren te beletten; de ‘radicale’ Bekennende Kirche – vooral de Bekennende Kirche der altpreußischen Union – kreeg te maken met een tot dan toe ongekende vloed aan arrestaties en gevangenhoudingen. Toen de geruchten aanzwollen dat de verkiezingen in aantocht waren, gaf de leiding van de Bekennende Kirche der altpreußischen Union op 17 juni 1937 een verklaring uit, waarin ze gemeenten opriepen de verkiezingen te boycotten. Kort daarna werd een heel aantal vooraanstaande leden van de Bruderrat van deze kerk gearresteerd. De verkiezingen werden uiteindelijk nooit gehouden. De Bekennende Kirche met haar Predigerseminare werd nu verder de illegaliteit in gedrongen.