Begrafenis van Arnold Hunziker
Beste rouwdragenden!
De overledene is zijn gezin lief geweest als een zorgzame, gewetensvolle echtgenoot en vader. Zo zal hij hen lief blijven en zullen zij hun leven lang dankbaar blijven voor wat hij hen geweest is. De liefde waarmee een mens voor zijn huisgenoten werkt, lijdt en strijdt en die hij daarbij ook van hen oogsten mag, is iets wat duurt, ook als zijn persoon er niet meer is.
Van de kant van zijn medewerkers en zijn meerderen is mij veel verteld over de ijver en de nauwkeurigheid waarmee hij zijn beroep geleefd heeft en de algemene tevredenheid die hij zich daarbij verworven heeft. Dat is ook een reden voor vreugde, want elke getrouwe arbeid heeft haar waarde en loon in zichzelf, in welk kader het zich ook mag afspelen. Maar wij willen daar niet langer bij stilstaan.
Ik zou direct tot dát punt in het leven van de overledene willen komen dat ons boven het persoonlijke en daarmee ook boven het aardse en tenslotte toch vergankelijke uitwijst en leidt. Wij zijn hier immers niet om een mens te waarderen en te prijzen, maar om bij de dood van deze mens God nieuw en beter te verstaan. Het is in het leven van de overledene op één punt heel duidelijk geworden waar hij als het ware groter was dan hij zelf, gedreven en innerlijk beheerst door een hogere noodzakelijkheid, en waar hij ons nu iets te zeggen heeft, hoewel hij voor het overige niet beter en niet slechter was dan wij anderen en hoewel hij nu van ons heengegaan is en zelf niet meer met ons spreken kan. Ik doel op zijn verbondenheid met de zaak van de arbeiders. Hij was een van de weinige arbeiders die begrepen heeft dat je niet alleen voor jezelf en ook niet alleen voor je gezin kunt leven, dat er een hogere plicht bestaat die heden ten dage juist de arbeiders gebiedt bijeen te blijven en voor elkaar in te staan. Hij was van jongs af aan betrokken bij de strijd van de proletariërs om hun bestaan. Hij heeft tot aan zijn laatste gezonde dagen niets anders geweten dan dat een uiterste krachtsinspanning nodig is als de arbeider onder de huidige omstandigheden het met ere redden wil. Maar hij heeft deze strijd niet als zo vele anderen stompzinnig en gedachteloos willen voeren en ook niet op de goedkope manier van de strebers en de profiteurs die alleen maar op hun eigen voordeel uit zijn. Voor hem werd deze strijd tot een zaak van het hart en het geweten. Hem werd duidelijk dat de arbeider een bewust en geen slapend mens zijn moet, een strijder en geen kruiper, een man die gerechtigheid zoekt en geen voordelen of weldaden. Daarom moest hij sociaaldemocraat worden. Ik zeg: hij moest. 1 Het was geen persoonlijke verdienste dat hij daarin een andere weg koos dan de grote massa. Wat bij hem tevoorschijn kwam en doorbrak was wat ook de grote massa onbewust en willoos innerlijk beweegt: Het inzicht in de nood van het volk in zijn afhankelijkheid van het kapitaal en het inzicht dat de enige hulp bestaan moet in de solidariteit, de bereidwillige en onzelfzuchtige en dappere gemeenschap van de afhankelijken, tenslotte in de hoop en de wil: het moet anders worden als de mensen maar een keer tot zichzelf zouden komen.
Geen wonder dat niet iedereen met de overledene tevreden was. Wie de arbeidersbeweging niet begrijpen wil als een hogere noodzakelijkheid van onze tijd, die kon ook hem niet begrijpen, die kon aan hem alleen maar zijn fouten zien die hij natuurlijk had en maakte net als wij allen. Geen wonder dus dat hij zich dikwijls eenzaam en treurig heeft gevoeld. Ik heb hem nooit horen klagen over zijn gezondheid, over zijn werk, over persoonlijke moeilijkheden en hindernissen waaraan het heel vaak ook niet ontbroken heeft – maar wel heel vaak over de onbegrijpelijke onverschilligheid, het onbegrip en de traagheid van de allermeeste arbeiders en arbeidsters. En mij dunkt, niet weinigen moesten hun geweten vragen: Waarom hebben wij hem zo vaak alleen laten denken, spreken en doen wat toch waarachtig ons allen aanging! Waarom zijn wij zo vele jaren in een laffe terughoudendheid en gemakzucht naast hem onze eigen privéweggetjes gegaan? Waarom zijn wij zo vaak slim en voorzichtig geweest als hij ons opriep een keer met hem moedig en zonder terughouding te zijn? Ja, waarom?
De overledene heeft zich met zijn gezindheid niet op de voorgrond gedrongen, eigenlijk hoe langer hoe minder. Zij werd voor hem steeds meer eenvoudig de natuurlijke bodem waarop hij stond. Een aanvoerder was hij alleen in kleine kring en meer heeft hij niet begeerd. Toen hij enige jaren geleden voor de Grote Raad werd voorgedragen was hij van zijn vrienden degene die het minste zin had in die twijfelachtige eer. Ook als spreker was hij niet heel succesvol. Maar als je met hem in gesprek kwam over wat hem bewoog, als je de kleine man met zijn zachte, ijverige stem hoorde spreken over zijn visies en opvattingen, dan merkte je daarachter iets wat duidde op waarheid, op samenhang, op een geheel – van een toewijding waardoor hij boven zichzelf uitgroeide, waarin hij niet meer als eenling voor iemand stond, maar als vertegenwoordiger van wat de mensheid aanging, van wat zijn gang gaan zal, alle onbegrip van de grote meerderheid en alle zwakheid van de eigen aanhang ten spijt. Ik kan in elk geval van mij zeggen dat hij op mij deze indruk gemaakt heeft. Ik heb bij hem vaak aan het bijbelwoord moeten denken van het volk dat in de duisternis wandelt en dat een groot licht ziet (Jes. 9, 1) En ik weet dat er hier zijn die hij de ogen geopend heeft. En ik vraag mij af of hij er niet meer deze dienst had kunnen bewijzen als zij dat ook echt gewild hadden.
Misschien hebben mensen die hem niet zo goed kenden aan hem vooral het onrustige en ontevredene gezien. Hen zou ik willen zeggen: Jullie hebben gelijk, de overledene was niet wat je noemt een gemoedelijke, tevreden man, met wie iedereen het wel vinden kon. Hij had z’n scherpe kantjes en hij wist dat zelf ook heel goed. Maar, kijk, het is niet zo dat alle mensen vreedzaam en gemoedelijk mógen zijn. Er zijn mensen die God veeleer onrustig en ontevreden gemaakt heeft, die rusteloos zoeken en vragen en aankloppen, die altijd weer van voren af aan beginnen, nooit hun schaapjes op het droge willen brengen, die dieper lijden onder de ongerechtigheid en hardnekkiger zoeken naar een betere toekomst. Deze mensen moeten dan God de eer bewijzen met hun onrust en ontevredenheid, zoals anderen misschien met hun rust en tevredenheid! Ik zou jullie echter te bedenken willen geven, of het er vandaag in de wereld misschien niet anders voorstond als wij voor de oorlog meer van zulke onrustige, zoekende, vragende hoofden en harten hadden gehad. En ik zou verder te bedenken willen geven dat de mensen van wie de bijbel vertelt, vanaf de dagen van Abraham, eigenlijk in overgrote meerderheid zulke onrustige, ten diepste revolutionaire mensen zijn geweest. In plaats van te oordelen zouden wij er misschien eens over na moeten denken of het werkelijk Gods wil en bedoeling is en niet alleen maar onze eigen slimheid en voorzichtigheid als wij zo gerust en kalm onze weg gaan als stond alles er in de wereld goed voor. Ik tenminste wens mij en jullie allen dat de onrust die onze Hunziker gedreven heeft, in ons mag zijn, alleen nog veel sterker, dieper, radicaler, – ik geloof, God kon dan meer vreugde aan ons beleven en wij waren de echte vrede meer nabij dan nu. Er moet echter ook gezegd worden dat de overledene ten diepste juist geen mopperaar en fantast was. Hij heeft ondanks de onrust die hem bewoog – of veeleer juist vanwege die onrust! – tegen het leven niet Nee maar Ja gezegd! Hij heeft zijn dagelijkse plicht niet verwaarloosd. Hij heeft zich verheugd en lief gehad en is een goede vriend geweest. En wie hem op zijn ziek- en sterfbed heeft meegemaakt die weet dat hij geen verscheurde natuur was maar een fundament had. Ik benadruk nog een keer: Niet hoewel hij een socialist was, maar in zijn geval juist omdat hij het was. Want wie hoop heeft voor de toekomst kan toch weten welke stappen hij nemen moet in het heden. Wie dat weet en begrijpen wil dat je voor iets leven moet dat groter is dan jezelf, die wordt het gegeven dat hij ook zijn eigen innerlijke en uiterlijke zaken vermag te ordenen en niet opstandig en ontevreden maar in geloof en vertrouwen ook de dood tegemoet kan gaan. Mochten wij ons toch allen een keer door God onrustig laten maken, dan konden en mochten wij ook weer ten diepste geruste mensen worden!
Jullie zult begrijpen dat ik met dit alles niet onze Arnold Hunziker roemen wil. Er valt aan ons niets te roemen. Roemen is het allerdwaaste wat mensen zich kunnen aandoen. Het levende punt echter waarop God met deze mens gesproken heeft en door hem ook met ons, dat willen zien en niet uit het oog verliezen. Van dit punt uit kunnen wij allen en in het bijzonder jullie, beste rouwdragenden, ook verstaan wat nu aan de orde is: afscheid, dood en graf. Sterven kan aan ons alleen wat niet levend is, het menselijke, eigene, benauwde, louter persoonlijke en daarom vergankelijke. Daarvan bezitten wij vast veel. Sterven moet aan ons alles wat voor God niets waard is en daarom moeten wij allen een groot, smartelijk sterven ondergaan. Wat echter levend is aan een mens, wat aan hem zonder zijn verdienste van God was en voor God – dat vergaat niet, dat is en bestaat als God zelf, daar is geen afscheid en geen scheiden, dat is eeuwig.
Zorgt ervoor dat jullie wat in onze dode leefde begrijpen en aangrijpen en laat het vergankelijke, menselijke dat nu achter ons ligt voor wat het is. Zorgt ervoor, jullie, zijn zonen en dochters, collega’s en kameraden, jullie allen die hem gekend – en niet gekend hebben!. Dan gaan wij van dit graf niet weg in droefenis en verlatenheid maar op weg, voorwaarts naar grotere overwinningen des levens.
(vertaling Dick Boer)