1
Het paard van Pablo
2
Ichthus
3
De Dôôd
4
Een gat in de nacht (meditatie)
5
Sloot
6
Bevroren water, gespierde benen
7
Nergens is God niet (meditatie)
8
De laatste Paauweanen
9
Knielen op een bed snot
10
Le Tout Nouveau Testament (Cultureel gewicht 9)
?>

Jenny Kroon kreeg hem van Marianne voor haar verjaardag, in 1996. Zo staat het geschreven op het eerste blad, en zo trof ik hem aan in het rijtje ‘poëzie’ bij kringloopwinkel ‘Opnieuw & Co’. Een klein rijtje was het, maar hé, ze hádden ‘m toch maar. Pablo Neruda’s Twintig liefdesgedichten en een wanhoopslied had ikLees verder..

Lees meer

Ik ging naar de zee om alleen te zijn. Het was vroeg in de morgen, de vijfde dag. De nacht was nog maar net voorbij. Het regende een heel klein beetje, ik had mijn regenjas aangetrokken. Het zou nog meer gaan regenen, dat kon ik zien aan de lucht, die overal zwaar en grijs was.Lees verder..

Lees meer

Wij hadden natuurlijk wel klusjes. Zoals zorgen dat de tafel gedekt was, ’s avonds tegen zevenen, als mijn moeder binnenkwam na het melken en het schoonmaken van de melkspullen. We aten dan brood, en wij, mijn zus en ik, moesten dan zorgen dat we zo aan tafel konden. Mijn oudere zus had andere taken. EnLees verder..

Lees meer

  En zo zijn het altijd de meest eigene gedachten, de meest nabije, de meest schrijnende, die wij uit moeten strepen, door moeten krassen. Dat schrijft Judith Herzberg in haar gedicht ‘het doorgestreepte blijft te lezen’. Het gaat over de weigering om los te laten. Vooral het loslaten van wat pijn doet, wat kapot is,Lees verder..

Lees meer

  Er was overal water. De Kerkvaart natuurlijk, bovenaan de dijk. ’s Zomers hadden we een tijdje als hobby om botennamen te verzamelen van de plezierjachtjes die langskwamen, op weg naar Vinkeveen of de andere kant op, Nieuwkoop, Amsterdam. Dat waren er nog best veel hoor. We schreven ze op in een schriftje, mijn zusLees verder..

Lees meer

Mijdrecht, begin jaren ‘70. Het is al haast melkenstijd als we uit school komen. Een zee van tijd en ruimte voor ons, kinderen, want tot een uur of zeven gaat er niemand op ons letten. Er is veel waar wij niet aan mee mogen doen, zoals broeken dragen, dansen, het Sinterklaasfeest vieren of sporten. MaarLees verder..

Lees meer

Ik heb vastgesteld dat voor de mens niets goeds is weggelegd, behalve vrolijk te zijn en van het leven te genieten. (Prediker 3:12)   Niet de tijd gaat voorbij, maar jij en ik, schrijft Rutger Kopland in zijn gedicht ‘Tijd’. Niemand tuigt in januari een kerstboom op. Niemand viert de overgang van 23 naar 24Lees verder..

Lees meer

  Ze was negenentwintig toen ze trouwde, tante Ka. Met een boer die ook niet piep meer was. Boeren zijn geen praters. Deze boer was dat ook niet. Af en toe wipte hij zijn kunstgebit uit zijn mond en floep, weer naar binnen. Daar keken wij als kind vol ontzag naar. Wij kenden niemand andersLees verder..

Lees meer

  Ouderling S. had een zakdoek. Bij zich. Altijd. In de binnenzak van het jasje van zijn zwarte pak. De kleine gereformeerde gemeente van het dorp waar ik opgroeide, had geen eigen dominee. Die kwam doordeweeks, op woensdagavond of op donderdagavond. Dan werd er gepreekt. Op zondag werd er niet gepreekt, maar preekgelezen. Op zondagLees verder..

Lees meer

    Jaco van Dormael 2015 Dat je de oudtestamentische God als een jaloerse vader of minnaar kunt zien, als iemand die Zich in zijn wanhopige liefde laat gaan in woede en wraakzucht, is één van de denksporen waarlangs je Zijn van tijd tot tijd onbegrijpelijke razernij kunt interpreteren. Het is niet het enige denkspoor,Lees verder..

Lees meer