God: Vader en Schepper

logo-idW-oud

 

GOD: VADER EN SCHEPPER

Vader

Wij zijn erg vertrouwd met het beeld van God als ‘Vader’. In het ‘Nieuwe Testament’ is het een heel gebruikelijke metafoor. Merkwaardigerwijze komt deze titel in het ‘Oude Testament’ betrekkelijk weinig voor. Als men teksten waarin Israël ‘zoon’ wordt genoemd meetelt worden het niet meer dan een dozijn. In de apocriefe en pseudepigrafische Joodse literatuur komt God als ‘Vader’ wat vaker voor, maar pas in latere Joodse teksten vinden wij hem, evenals in het ‘Nieuwe Testament’, herhaaldelijk. In de Koran wordt God nergens ‘Vader’ genoemd, vermoedelijk omdat de Islam zich verzet tegen de idee dat God een ‘Zoon’ zou hebben.

Waarom gaat het ‘Oude Testament’ zo spaarzaam om met de titel ‘Vader’ voor God? Naar het antwoord kan men slechts gissen. Een paar dingen vallen echter op. God als ‘Vader’, zowel van zijn volk als van alle dingen, is onder niet-joodse volken al sinds oude tijden bijna standaard. In Griekenland is ‘Vader’ sinds Homerus een gebruikelijke titel voor Zeus. In de hele antieke wereld werd God/Zeus, met een aan Plato ontleende term, ‘Maker en Vader van alle dingen’ genoemd. Het lijkt daarom goed mogelijk dat de terughoudendheid van het ‘Oude Testament’ te maken heeft met de populariteit bij heidense volken. Men wilde vermoedelijk JHWH niet al te gemakkelijk op één lijn stellen met Zeus of een andere heidense godheid. Pas wanneer dat misverstand lijkt bezworen wordt ook in Jodendom en Christendom God voortdurend als ‘Vader’ aangeroepen.

De enkele keren dat over God/JHWH in het ‘Oude Testament’ wordt gesproken als ‘Vader’ ligt het accent op Vader van Israël. Nu valt in de Bijbelse literatuur bij Vaderschap het accent niet op de biologische verwantschap, maar op de intimiteit die ontstaat wanneer men langere tijd optrekt, lief en leed deelt met iemand die voorop gaat en een weg baant. Vandaar dat de titel ‘Vader’ in de Bijbel – en daarna in Jodendom en Christendom – ook gebruikt wordt voor leraren en leiders. JHWH is als ‘Vader’ dus niet in de eerste plaats de verwekker, zoals bij Vader Zeus, maar voorganger en onderhouder van het verbond.

In het ‘Nieuwe Testament’ is van terughoudendheid met de titel ‘Vader’ voor God geen sprake meer. Er is geen Bijbelboek van enige omvang waarin hij niet voorkomt. De reden is duidelijk: het ‘Nieuwe Testament’ gaat over Jezus Messias die ‘Zoon’ van God wordt genoemd. Hijzelf spreekt steeds over God als zijn ‘Vader’. De eerste christelijke gemeente neemt dit met en van Hem over, heel duidelijk bijvoorbeeld in het ‘Onze Vader’. ‘Onze Vader’ wil daar immers zeggen: van ons mensen samen met Jezus. ‘God’ is in het ‘Nieuwe Testament’ vooral de Vader van de Zoon.

Het dogma van de Drie-eenheid bedoelt eveneens de titel ‘Vader’ niet uit zijn context los te maken. ‘God de Vader’ is de Vader in de eenheid van Vader, Zoon en Geest. Los daarvan is ‘God’ niet bespreekbaar. Vaak krijgt men de indruk dat voor veel christenen ‘God de Vader’ de eigenlijke God is en dat Zoon en Geest daarvan zijn afgeleid. De vroege Kerk heeft over dit punt meer dan twee eeuwen gediscussieerd en tenslotte besloten geen onderschikking in de Drie-eenheid aan te brengen. Gezien het ‘Nieuwe Testament’ was dat terecht.

Wij doen daarom de teksten geweld aan wanneer wij het Vaderschap van God zouden losmaken van het zoonschap van Jezus. Wanneer wij dat vergeten wordt terugval in het heidendom erg gemakkelijk. Daar komt bij dat het woordje ‘Vader’ op zichzelf misverstand kan wekken. Er zijn helaas onder ons ‘vaders’ waarin het beeld van God de Vader ver is te zoeken. Bovendien heeft JHWH ook heel ‘moederlijke’ eigenschappen.

Er is dus alle reden ‘God’ niet vanzelfsprekend als ‘Vader’ te benoemen.

Schepper

Waarom kon men zich zo moeilijk losmaken van de gedachte dat God de Vader toch de eigenlijke, oorspronkelijke ‘God’ is? Dat hangt zonder twijfel samen met de kwalificatie ‘Schepper.’ ‘Vader’ en ‘Schepper’ zijn begrippen die elkaar lijken te bepalen, zoals in de traditionele term ‘Maker en Vader van alle dingen.’ Joden zowel als Christenen hebben die vaak onkritisch van Plato overgenomen en te gemakkelijk toegepast op de God van de Bijbel. Het sinds de Oudheid gebruikelijke concept van ‘Scheppen’ loopt nog steeds een grondige Bijbelse exegese van Genesis 1 in de weg. Het voorgegeven begrip ‘Schepper’ bepaalt dan ‘God’ in plaats van andersom.

Evenals met de titel ‘Vader’ gaat het ‘Oude Testament’ spaarzaam om met ‘Scheppen.’ God als de Schepper vinden wij voornamelijk in Genesis, in het verhaal van de Schepping van Hemel en Aarde. Daarbuiten is het tamelijk zeldzaam. Genesis 1 was een van de weinige Bijbelse verhalen die al in de Oudheid algemene bekendheid genoot. Dat verklaart misschien waarom de theologie aan Genesis 1:1-2:3 zo’n centrale plaats heeft toegedeeld. Maar het is dan wel uit zijn verband gerukt. Genesis 1 wil de achtergrond zijn waartegen het vervolg wordt verteld, maar in de praktijk stond en staat het dikwijls op de voorgrond.

Als men Genesis gaat lezen als de geschiedenis hoe alles om ons heen is gemaakt, ontstaat een probleem, want de wereld om ons heen is kennelijk verre van ‘goed’ ja ‘zeer goed,’ zoals Genesis zegt. Wij weten hoe dat probleem in de theologie is opgelost: de ‘zondeval’ is er tussen gekomen. Sindsdien is niet alles ‘goed.’ Dat berust op een aanvechtbare exegese van Genesis 3, waarin het woord ‘zonde’ overigens niet voorkomt. De mens en zijn vrouw willen aan God gelijk worden. Tegen Gods goede raad in eten ze van de ‘Boom van Kennis (d.w.z. ervaring) van Goed en van Kwaad.’ ‘Goed’ is in de bijbel wat het samen leven bevordert, ‘kwaad’ is wat het samen leven belemmert. De mens kiest dus naast geluk en welbevinden voor de ervaring van pijn en verdriet. Hij denkt in zijn overmoed dat hij daarmee wel kan omgaan; vooral uiteraard als het anderen betreft. Maar buiten het Paradijs (3:23) blijkt al snel dat wij mensen het kwaad, de door ons veroorzaakte ellende, niet kunnen dragen. Tenslotte sterven wij daarin en daaraan (Gen. 3:3, 19).

Het woordje ‘zondeval’ is op dit verhaal nauwelijks van toepassing. Aan Gods goede werk is door de arrogantie van de mens niets veranderd. Er blijken echter op de aarde situaties te ontstaan die helemaal mis zijn, situaties waarin het leven voor mensen ondragelijk wordt. Dat heeft weinig te maken met een historische ‘val’, maar alles met menselijke overmoed. Dit ‘kwaad’ behoort niet tot de ‘Schepping.’ Het misverstand is dat men het ‘Scheppingsverhaal’ – met name sinds Augustinus – steeds meer historisch is gaan lezen. Zelfs bij de antieken, bij Hesiodes bijvoorbeeld, maar ook in de Timaeus van Plato, kan men zich afvragen of de bedoeling van de kosmogonie niet was, een soort verheldering te geven over de bestaande situatie, in de vorm van een verhaal over gebeurtenissen uit het verre verleden. In Genesis 1 is dat formeel gesproken niet anders. Het ‘historische’ dient in de Bijbel het kerugmatische, de over en tot ons gesproken waarheid, niet andersom.

In Genesis 1 staat hoe de God van Israël hemel en aarde (d.w.z. onzichtbare en zichtbare dingen) ‘schept.’ ‘Scheppen’ is in de Bijbel een bijzonder soort ‘maken.’ Het komt in de Bijbel vrij weinig voor, steeds met God als subject. Gods scheppen van hemel en aarde betekent dat Hij de chaos maakt tot kosmos. Niet ergens in een grijs verleden, maar – zoals men ‘In den beginne’ ook kan interpreteren (en ook vaak heeft vertaald) – ‘in principe.’ ‘Scheppen’ is het principe van Gods handelen. Wat er dan uit zijn handen komt is ‘goed.’ Niet alleen ooit, vroeger, maar steeds. Het ‘God schiep’ is niet een louter verleden tijd, maar een onvoorwaardelijke, permanente – eveneens tegenwoordige – tijd. De Nieuwe Bijbelvertaling is daarom reeds in het tweede vers van de Bijbel mis. De aarde was niet ‘nog woest en doods.’ Alsof wij dat stadium achter de rug hebben! Wanneer wij ons gewonnen geven aan het ‘kwaad’, is de aarde een onleefbare chaos. De Geest (actieve kracht) van God die daarover waait (1:2) schept de aarde, d.w.z. maakt haar bewoonbaar. Zonder die Geest van God is onze wereld ‘woest en doods.’

Daarom is ons praten over ‘De Schepping’ misleidend als wij daarmee de bestaande wereld of de natuur bedoelen. De schepping die ons in Gen. 1 wordt voorgehouden staat heel kritisch op onze reëel bestaande wereld. Zij brengt de natuur en de ‘natuurlijke’ gang van zaken in de crisis.

Laten wij daarom uit de bestaande situatie in vredesnaam geen morele gedragsregels afleiden. Er zijn geen ‘scheppingsordinanties,’ goddelijke geboden die wij uit de natuur kunnen afleiden. In de natuur geldt het recht van de sterkste, in de schepping geldt het recht van de arme, de treurende, de zachtmoedige. Wij behoeven ‘de schepping’ ook niet te bewaren en beschermen. Dat kunnen wij aan God overlaten. Wij zijn verantwoordelijk voor wat hier op de aarde gebeurt. Soms licht daarin iets op van de schepping. Waar mensen in liefde samenkomen en in vrede samenleven begint het er misschien op te lijken. Dan kun je wellicht met Genesis 1 in gedachten zeggen: ‘Ja, dit is de Schepping!’

Rochus Zuurmond