De Septuaginta (1)

logo-idW-oud

 

De Septuaginta (1)

Misverstand

Er zijn drie gangbare misverstanden met betrekking tot de Septuaginta. De eerste is dat het een Joodse tekst zou zijn uit de voor-christelijke periode. De Septuaginta zoals wij die kennen, bijvoorbeeld in de grote wetenschappelijke editie uit Göttingen of de populaire editie van Rahlfs, is echter niets anders dan het ‘Oude Testament’ van de Grieks sprekende Christelijke kerk. De tekst gaat inderdaad terug op Joodse originelen, maar wij hebben hem uitsluitend in Christelijke handschriften, vanaf de vierde eeuw, als deel van dezelfde handschriften waarin de oudste teksten van het ‘Nieuwe Testament’ zijn overgeleverd: Vaticanus, Sinaiticus en Alexandrinus. Het zal wel niet al te vaak voorkomen en je moet het daarom niet overdrijven, maar er is desniettemin geen enkele zekerheid dat deze tekst niet op sommige punten aan het ‘Nieuwe Testament’ is aangepast. Zulke dingen waren in die tijd beslist niet ongebruikelijk.

Een voorbeeld. De vrouw van Aäron heet in het Hebreeuws (Ex. 6:22) Elisabe maar in de meeste handschriften van de Septuaginta heet zij Elisabeth. Het verschil berust op een kleine verschrijving in het Grieks. Het is vast niet toevallig dat ook de vrouw van Zacharias, in het ‘Nieuwe Testament’ Elisabeth heet (Lukas 1:5). Ontleent Lukas ‘Elisabeth’ nu aan zijn Griekse bijbel, of ontleent de Septuaginta ‘Elisabeth’ aan Lukas? Beide is mogelijk, maar het laatste ligt het meest voor de hand. (1)

Het tweede misverstand is dat de auteurs van het ‘Nieuwe Testament’ het ‘Oude Testament’ citeren volgens ‘de Septuaginta.’ Strikt genomen kan dat niet, want de Septuaginta zoals wij die kennen ontstond pas na de afsluiting van het ‘Nieuwe Testament.’ Het is echter hier en daar gebruikelijk ook de Joodse voorlopers van de Septuaginta ‘Septuaginta’ te noemen. Daaruit moet men echter geen verkeerde conclusies trekken. De werkelijkheid is daarvoor te ingewikkeld.

Met name sinds de vondsten bij Qumran weten wij dat er ten tijde van het ontstaan van het ‘Nieuwe Testament’ niet alleen meerdere versies van het Hebreeuwse ‘Oude Testament’ in omloop waren, maar ook Griekse vertalingen daarvan waaruit kon worden geciteerd. Bovendien gebeurde dat in die tijd veelal uit het hoofd. Ook kunnen auteurs best hier en daar op eigen gezag hebben vertaald. Waarbij wij dan maar voorbijgaan aan de mogelijke invloed van Aramese vertalingen. Daarvan weten wij niet veel, maar het is toch typisch dat Jezus aan het kruis Psalm 22:2 citeert niet in het Grieks en niet in het oorspronkelijke Hebreeuws, maar in Aramese vertaling. (2)

Het behoeft ons daarom niet te verbazen dat lang niet alle citaten in het ‘Nieuwe Testament’ overeenkomen met de Septuaginta. Het verschilt bovendien van boek tot boek. De Brief aan de Hebreeën lijkt nog het meest op de Septuaginta. In de rest van het ‘Nieuwe Testament’ is dat al veel minder. In de Openbaring van Johannes, een boek dat vol staat met toespelingen op het ‘Oude Testament,’ vinden wij zelfs een tekst geciteerd die niet eens in de Septuaginta voorkomt! (3)

Het derde misverstand is dat de Septuaginta een vertaling zou zijn met een zekere innerlijke coherentie. In feite is het een lappendeken. Er waren, zoals gezegd, in de periode van ± 200 v.Chr tot ± AD 100 verschillende Hebreeuwse teksten in omloop. Sommige daarvan zijn weer gebruikt voor de productie van nieuwe – of correctie van bestaande – Griekse vertalingen. Dat alles heeft zijn neerslag gekregen in onze Septuaginta. Er zijn zelfs boeken en stukken van boeken waar wij met zekerheid weten dat in de Septuaginta de oorspronkelijke vertaling definitief is vervangen door een latere.

Oorsprong

Volgens de legende in de zg. ‘Brief van Aristeas’ is de Thora in de derde eeuw v.Chr. in Alexandrië in opdracht van Koning Ptolemeüs Philadelphus (285-246 v.Chr.) uit het Hebreeuws in het Grieks vertaald. De datering van de ‘Brief van Aristeas’ is omstreden, maar met een halve eeuw marge aan beide zijden lijkt ± 120 v.Chr. een redelijke aanname. Dat is dus ongeveer anderhalve eeuw na de gebeurtenissen die het beschrijft. Velen menen thans dat de ‘Brief van Aristeas’ een poging was het gezag van de oude Griekse vertaling op te krikken tegenover herzieningen en nieuwe vertalingen die inmiddels de ronde begonnen te doen.

Het woord ‘Septuaginta’ (Grieks: ‘Zeventig’) zou zijn ontleend aan de legende van de Brief van Aristeas, volgens welke 70 (eigenlijk 72) Joodse geleerden er aan hebben gewerkt. Maar 70 is ook het getal van de Goyim, de niet-joodse volkeren die volgens de joodse traditie staan opgesomd in Genesis 10. Men kan ook denken aan de 70 Oudsten van Israël in Ex. 24:9. Het getal 70 zal dus wel symbolisch zijn. De Rabbijnen, als ze spraken over de Griekse vertaling van het ‘Oude Testament,’ noemden die meestal naar ‘Ptolemeüs.’

In zijn oorspronkelijke vorm gaat de legende uitsluitend over de vertaling van de Thora. Later is dat uitgebreid tot het gehele ‘Oude Testament.’ Met name in het Christendom werd het verhaal bovendien met allerlei wonderlijke zaken opgesmukt. Zo zouden de 70 vertalers, ieder werkend in volledige isolatie, precies op hetzelfde moment uit hun cellen te voorschijn zijn gekomen, allen precies met dezelfde Griekse tekst… Velen in de Kerk beschouwden de Septuaginta daarom als minstens net zo geïnspireerd als de Hebreeuwse bijbel. Sterker nog: wanneer er verschillen waren beschuldigde men Joden van tekstvervalsing.

Berucht is het voorbeeld van de ‘maagd’ (Grieks: parthenos) uit de Septuaginta van Jes. 7:14, als zodanig geciteerd en toegepast op Maria door Matteüs (1:23). In het Hebreeuws bleek zij een ‘alma te zijn, d.i. een ‘jonge vrouw,’ gehuwd wellicht, zelfs zwanger misschien, maar nog zonder kinderen. Justinus ruziede in de tweede eeuw al over deze vertaalkwestie met de rabbijnen. Toch is de Septuaginta niet echt fout. Parthenos kon in het Grieks ook heel goed ‘jonge vrouw’ betekenen. Maar inderdaad: in de dagen van Matteüs lag de interpretatie ‘maagd’ meer voor de hand. Latere Joodse vertalers veranderden het dan ook snel in ‘jonge vrouw.’ Ten onzent doen zowel de NBV als de Naardense Bijbel hetzelfde, daarmee de ‘jonkvrouw’ van het NBG (vanwege Luthers’s ‘Jungfrau’??) eindelijk terecht te ruste leggend.

Het is goed mogelijk dat de eerste poging tot vertaling van de Thora afkomstig is uit het Alexandrië van de derde eeuw v.Chr. Stukken van het OT zijn echter duidelijk van later datum. Ook zijn er redenen aan te nemen dat stukken in Jeruzalem zijn vertaald. Verder is de tekst van de Septuaginta verre van homogeen. Jeremia 1-28 bijvoorbeeld is qua vertaaltechniek duidelijk verschillend van hoofdstuk 29-52. De Septuaginta van Prediker en mogelijk van Hooglied is feite een vertaling die wordt toegeschreven aan ‘Aquila,’ een Joodse vertaler uit de tweede eeuw. In delen van Samuel / Koningen hebben wij te maken met een bewerking van een verloren gegane oudere vertaling. In het geval van Richteren zijn twee versies nog min of meer te reconstrueren en men vindt ze dan ook in de tekstuitgaven onder of naast elkaar. Ook in het geval van Daniël is de oude vertaling bewaard en wordt deze meestal samen met de latere herziening, die gaat onder de naam van ‘Theodotion,’ afgedrukt in de gangbare tekstuitgaven. Wie iets verstandigs over ‘de Septuaginta’ wil zeggen zou dat dus eigenlijk van boek tot boek, zoal niet van hoofdstuk tot hoofdstuk, moeten specificeren.

Origenes

In dit verband een enkel woord over de grote Origenes (± 185-253). Hij was een van de weinige vroegchristelijke theologen die het nodig vond Hebreeuws te leren. Het gevolg was dat hij opmerkzaam werd op verschillen tussen de Griekse vertalingen en de Hebreeuwse tekst. In zijn tijd was de Hebreeuwse consonantentekst min of meer gestandaardiseerd, maar er waren nog steeds meerdere Griekse vertalingen in omloop. Wat hij deed was die samen met het Hebreeuws in kolommen naast elkaar zetten en op grond daarvan de inmiddels in zijn kringen gangbaar geworden Septuaginta herzien.

Het is aan de notoire ketterjager Epiphanius van Salamis (± 315-403) te danken dat Origenes driehonderd jaar na zijn dood door de Kerk werd veroordeeld, voornamelijk op grond van zijn Triniteitsleer. Op dezelfde gronden had men gemakkelijk de hele Kerk van de eerste twee eeuwen kunnen veroordelen, inclusief een rijtje pausen, maar het gestook van Epiphanius had Origenes tot exclusieve zondebok gemaakt. Het gevolg was dat diens geschriften op den duur niet of nauwelijks meer werden gekopieerd en daardoor grotendeels verloren raakten. Wij treuren daarover tot op deze dag.

Veel van wat wij over de oude Griekse vertalingen weten komt desniettemin nog steeds van Origenes, grotendeels via anderen, vooral Hieronymus en Eusebius. De drie vertalingen die Origenes naast de Oude Vertaling van de Septuaginta doorlopend noemt, Aquila, Symmachus en Theodotion, zijn vermoedelijk het eindresultaat van werk begonnen door voorgangers, Joodse zowel als Christelijke. Maar er moet meer zijn geweest. Volgens Eusebius had Origenes bij zijn naspeuringen nog drie andere, anonieme vertalingen gevonden. Daarvan weten wij verder weinig of niets.

Origenes’ bewerking van de Septuaginta was voor lange tijd de min of meer canonieke versie van deze tekst. Latere bewerkingen (Hesychius, Lucianus) hebben geen rekening meer gehouden met de Hebreeuwse grondtekst. Men beschouwde de Bijbel eenvoudig als een Griekse tekst die volgens intern Griekse criteria moest worden beoordeeld. Wat in alle latere uitgaven en vertalingen is blijven staan is de volgorde (althans in hoofdzaken) van de bijbelboeken. De Hebreeuwse tekst heeft Thora – Profeten – Geschriften, de Septuaginta deelt in volgens de Alexandrijnse literaire categorieën: Historische boeken – Profetische boeken – Poëtische boeken. Ook heeft de Septuaginta de ‘Apokriefe’ boeken die door de Rabbijnen ergens in de tweede eeuw buiten spel zijn gezet, bewaard.

Rochus Zuurmond

——————

1. Mijn argument berust voornamelijk op de tekstoverlevering van de Alexandrinus die in de oorspronkelijke hand nog ‘Elisabe’ heeft. Er zijn ook andere oplossingen te bedenken, die laat ik echter nu maar laat rusten.

2. Markus 15:34 en parr.

3. Openb. 15:3-4 citeert Jer. 10:7, keurig naar het Hebreeuws, maar de Septuaginta laat de verzen 6-8 weg.