De Septuaginta (2) – Karakter

logo-idW-oud

 

De Septuaginta (2) – Karakter

Wij moeten dus voorzichtig zijn met uitspraken over het karakter van ‘de Septuaginta.’ Met enig voorbehoud kan echter wel worden gezegd dat in de Thora de vertaling tamelijk letterlijk is. Veel typische hebraïsmen bleven staan. Voorbeelden: ‘En het geschiedde’ wordt letterlijk gehandhaafd als introductie voor een verhaal, perioden worden aangeduid in ‘dagen,’ de lokale prepositie ‘voor’ wordt aangegeven met ‘voor het aangezicht van,’ ‘naar de opvatting van’ blijft letterlijk ‘in het oog van,’ ‘hij ging voort’ plus infinitief blijft staan als aanduiding van herhaling, enz. enz., alles zeer on-Grieks. Het ‘Nieuwe Testament’ sluit zich daarbij aan.

In de Profeten en de Geschriften van het ‘Oude Testament’ zijn de vertalingen dikwijls veel vrijer. Soms dragen zij bijna het karakter van parafrase. Teksten werden in vertaling direct toepasselijk gemaakt op de veranderde situatie. Dat is bijvoorbeeld het geval in grote stukken van Jesaja waardoor het daar soms heel moeilijk wordt de achterliggende Hebreeuwse tekst te reconstrueren. Af en toe zijn er theologische motieven. Zo zien wij dat bij de vertaling van Profeten en Psalmen rekening wordt gehouden met inmiddels bestaande vertaling van de Thora. De Septuaginta zelf is dus hier en daar al ‘intertekstueel’ vertaald.

Met reden is wel eens opgemerkt dat de Septuaginta meer lijkt op een commentaar bij de Hebreeuwse tekst dan op een vertaling. Anderen vergelijken met enig recht de verhalende delen van de Septuaginta met het genre ‘rewritten bible’ dat wij met name kennen uit het ‘Boek der Jubileeën,’ ‘Pseudo-Philo,’ en tot op zekere hoogte uit Josephus’ ‘Joodse Oudheden.’ Maar ondanks dit alles werden de meeste hebraïsmen gehandhaafd. Sommige antieke revisoren herstelden, kennelijk bewust, zelfs de in de verwarring verloren gegane concordantie van belangrijke woorden. Men verandert dus overal waar men dat nuttig of nodig vindt, maar zelden zien wij pogingen fraai idiomatisch Grieks te produceren. De evangelisten in het ‘Nieuwe Testament’ zetten deze traditie gewoon voort.

Tenslotte nog een opmerking over het tetragrammaton JHWH. Sommige verdedigers van de weergave ‘HEER’ voerden als argument aan dat dit teruggaat op een Joods gebruik dat wij al vinden in de Septuaginta. De Septuaginta wordt hier echter ten onrechte geïdentificeerd met een moderne teksteditie als die van Rahlfs. Inderdaad geven Christelijke handschriften het tetragrammaton weer met kurios, overigens – zoals alle ‘heilige namen’ – in afkorting. Op de paar oudtestamentische fragmenten van Joodse Papyri die de laatste eeuw zijn ontdekt vinden wij dat echter niet. Daar schrijft men midden in de Griekse tekst de naam van God nog steeds met Hebreeuwse letters! We konden dat overigens ook zonder die papyri al weten; Origenes meldt precies hetzelfde.

Een ander ding is dat men bij de voorlezing in de Grieks sprekende synagoge deze Hebreeuwse tekens uitsprak als kurios. Er is een oude Joodse gewoonte, die teruggaat op voorchristelijke tijden, soms een ander woord lezen dan staat geschreven.1 Het gebeurt nog steeds bij de voorlezing van Tenakh in de Synagoge. Als men de Joodse traditie had willen volgen had men dus in de NBV de vier letters JHWH gewoon moeten laten staan en het aan de voorlezer moeten overlaten hoe dat uit te spreken. Ik heb dat, met redenen omkleed, voorgesteld, maar men is er niet op ingegaan.

Tekstkritiek

Kunnen wij de Septuaginta gebruiken om de Hebreeuwse tekst te verbeteren? Er waren traditioneel twee opinies. De ene zag de Septuaginta voornamelijk als een soort actualiserend commentaar bij de Hebreeuwse tekst. Dan is de waarde voor de tekstkritiek gering. De andere ging er van uit dat onder de Septuaginta een Hebreeuwse tekst lag die ouder was dan de onze, die immers berust op een handschrift uit de vroege elfde eeuw. Gecombineerd met de opvatting ‘hoe ouder hoe beter’ leidde dat in het begin van de twintigste eeuw tot grootscheepse revisie van de Hebreeuwse tekst. Sinds Qumran weten wij dat er inderdaad meerdere Hebreeuwse teksten in omloop waren voordat de Rabbijnen de consonantentekst standaardiseerden. Maar of het allemaal ‘beter’ was blijft de vraag. Ook de gestandaardiseerde Hebreeuwse tekst heeft oude antecedenten.

Het enige dat overblijft is de vocalisatie. Die is pas in de vroege middeleeuwen door Joodse geleerden (de ‘Masoreten’) schriftelijk vastgelegd. De Septuaginta veronderstelt soms een daarvan afwijkende vocalisatie. Wanneer kan worden verdedigd dat die beter is, kan m.i. de Septuaginta in vertalingen worden gevolgd; graag met een voetnoot ter verklaring. Een voorbeeld vindt men in 1Kon. 19:3, waar Hebreeuws wyr’ kan worden gelezen als ‘en hij (d.i. Elia) zag’ of ‘en hij vreesde.’ De Masoreten vocaliseerden ‘en hij zag.’ Dat vindt men terug o.a. in de NBG vertaling: ‘Toen hij dat had vernomen.’ De Septuaginta veronderstelt echter ‘en hij vreesde.’ Dat ligt inderdaad meer voor de hand. De Masoreten zullen ‘vrezen’ niet passend hebben gevonden voor de profeet Elia. Daarom heeft de NBV met enig recht gekozen voor ‘Elia werd bang,’ met een voetnoot dat de Masoreten ‘Elia zag het’ lazen.2

Beoordeling

De vroege Christelijke Kerk heeft de Septuaginta, in de vorm(en) waarin die in de eerste eeuwen voorkwam, zonder veel commentaar als de Heilige Schrift aanvaard. Voor hen was de bijbel de Griekse bijbel, bestaande uit twee delen: ‘Oude Testament’ en ‘Nieuwe Testament.’ Tot op deze dag zijn er kerken in Oost-Europa, het Nabije Oosten en Ethiopië waar dit nog steeds geldt. Men leeft er met de Septuaginta of een dochtervertaling daarvan. De stelling dat de Christelijke Kerk als geheel weer zou moeten terugkeren naar de Septuaginta hoort men zelfs af en toe in de Westerse Kerken. Wanneer het argument is dat dit de bijbel was van evangelisten en apostelen, dan is dat, zoals wij hebben gezien, niet geheel correct. Maar de Septuaginta was zeker de bijbel van de gehele Kerk vanaf de derde eeuw. De introductie van een Hebreeuwse ‘grondtekst’ was het eenzame werk van Origenes, later, aan het einde van de vierde eeuw, opgenomen door Hieronymus. Het heeft overigens enkele eeuwen geduurd voordat diens uit het Hebreeuws vertaalde ‘Vulgata’ de vele Latijnse dochtervertalingen van de Septuaginta3 in de Westerse Kerk verving.

In het Jodendom heeft men dikwijls anders aangekeken tegen ‘Ptolemeüs.’ In een vroeg stadium waren er weinig bezwaren. Philo van Alexandrië, tijdgenoot van Jezus, allegoriseert rustig op grond van de Griekse vertaling, hoewel hij, als het hem uitkomt, ook af en toe het Hebreeuws gebruikt. De Joodse schriftgeleerden uit de eerste eeuw hadden er evenmin veel moeite mee. Het was de periode waarin een enigszins aangepast type Jodendom zich langzaam maar zeker begon te verbreiden onder de ‘heidenen’ van het Romeinse Rijk. Men zou kunnen zeggen dat Joden in die tijd een Griekse vertaling billijkten vanwege een ‘apostolair’ motief.

Toch waren er ook al heel vroeg stemmen die tot voorzichtigheid maanden. In het voorwoord bij de vertaling van de Spreuken van Jezus Sirach vraagt diens kleinzoon rond het jaar 130 v.Chr. begrip voor het feit dat veel van de ‘macht’ (wij zeggen ‘betekenis’) van een tekst bij vertaling verloren gaat. Dit geldt – zegt hij – voor de vertaling van de gehele Heilige Schrift.4 Ook de Rabbijnen beseften dat, getuige een serie aantekeningen ‘voor Ptolemeüs’ die men in de rabbijnse literatuur aantreft,5 korte notities bij een beperkt aantal plaatsen waar men vond dat de Septuaginta tot verkeerde theologische conclusies kon leiden.

Het Christendom was in de late eerste en de tweede eeuw de grote concurrent van het Jodendom. Velen zagen het Christendom als een voor niet-Joden gesimplificeerd soort Jodendom. Toen het Christendom de Griekse vertaling van het ‘Oude Testament’ voor zich annexeerde, werd de houding van de Joodse geleerden steeds kritischer. De uiterst letterlijke vertaling van Aquila was nog een poging de Griekse tekst voor de Synagoge te redden, maar op den duur gaf men ook dat op. Vertalingen werden hooguit geaccepteerd als een noodzakelijk kwaad. Ze werden dan gezien als verklaring bij de Hebreeuwse tekst, nooit als vervanging. Voorlezing van Tenakh in de Synagoge kon uitsluitend in het Hebreeuws.

De negatieve houding van de latere Rabbijnen tegenover de Septuaginta wordt samengevat in Massekhet Soferim (een aanhangsel bij de Talmoed): ‘Ooit vertaalden vijf oudsten de Thora voor koning Ptolemeüs in het Grieks. Dat was een harde dag voor Israël, even hard als de dag waarop men het (Gouden) Kalf maakte. Want het is niet mogelijk de Thora adequaat te vertalen.’ Soortgelijke uitspraken treft men ook elders in de rabbijnse literatuur aan. Pas in de 18e en 19e eeuw beginnen Joden soms Tenakh weer te vertalen. Maar vooral in de orthodoxie ging het nooit van harte.

Rochus Zuurmond

1 Het zg. Qere – Ketib. De Godsnaam is kennelijk een bijzonder geval want op de traditionele lijsten daarvan komt de Godsnaam niet voor.

2 Ik zou ‘vrezen’ liever hebben laten staan. Ook tegen de rest van de vertaling van dit vers in de NBV (de toevoeging ‘en vluchtte,’ die niet in de Hebreeuwse tekst staat, en de woorden ’om zijn leven te redden’) heb ik mijn bedenkingen.

3 De zg. ‘Vetus Latina.’

4 De tekst is in vertaling opgenomen op p. 27 van de bundel ‘De Beproeving,’ uitgegeven door Ad van Nieuwpoort en ondergetekende in het najaar van 2005.

5 Opgesomd in de Mechilta de-Rabbi Ismael bij Ex. 12:40.