Onze Vader: schulden

logoIdW

 

ONZE VADER: SCHULDEN

Schuld

Het woordje ‘schuld’ heeft in ons spraakgebruik, en met name in ons kerkelijk spraakgebruik, een heel specifieke betekenis gekregen. Wij denken bij ‘schuld’ vooral aan een smet die rust op iemand die zich heeft misdragen en kijken dan in de eerste plaats naar de ‘schuldige.’ Daarnaast heeft ‘schuld’ bij ons natuurlijk ook een economische inhoud. Wie ‘diep in de schulden’ zit heeft zich niet noodzakelijk misdragen. Toch bestaat zelfs daar bij ons de neiging ‘schuld’ vooral te zien als ‘eigen schuld.’ Denk aan de schulden van de ‘derde wereld.’ Een moraliserend oordeel staat dan – zoals vaker – een zakelijk oordeel in de weg.

In de bijbel wordt dat onderscheid niet gemaakt. ‘Schuld’ (Grieks ofeilèma1) slaat heel zakelijk op alle verplichtingen van mensen onderling, economische zowel als sociale en morele. Een ‘schuld’ kan dus een geleend bedrag zijn dat zal moeten worden terugbetaald, maar ook iets dat kinderen hebben ten opzichte van ouders die hen liefdevol hebben opgevoed. ‘Schuld’ komt dan in de buurt van ‘verplichte tegenprestatie.’2 Zo gebruikt ook Paulus het in Rom. 4:4.

Zonde en schuld

Lukas 11:4 leest ‘vergeef ons onze zonden’ in plaats van ‘onze schulden.’ De woorden zonde en schuld zijn in de bijbel synoniem, ze worden soms voor en door elkaar gebruikt, maar er blijft een accentverschil. ‘Zonde’ beoordeelt een daad met het oog op wat JHWH/God doet. Een ‘zondaar’ is een mens, of een groep mensen, die blijkens hun gedrag het gezag van JHWH hebben verwaarloosd ten gunste van andere goden. Als ‘heidenen’ zijn wij dus per definitie ‘zondaren’, ook al gedragen wij ons keurig. Omdat ‘zonde’ in de bijbel in laatste instantie is bepaald als zonde tegenover God3 kunnen zonden dan in principe ook alleen maar door God – of namens God – worden vergeven.4

Schuld is een consequentie van zonde. Waar gezondigd wordt, waar andere machten, andere goden dan JHWH het voor het zeggen krijgen, gaat het ook in de intermenselijke verhoudingen mis. Lukas drukt in het Onze Vader (11:4) het accentverschil tussen ‘zonde’ en ‘schuld’ uit door in zijn woordkeus te variëren: “en vergeef ons onze zonden, want ook wijzelf vergeven ieder die jegens ons schuldig is.”

Het in onze dagen meest sprekende voorbeeld van hoe de zonde (jegens God) vroeg of laat uit loopt op schuld (jegens God en de medemens), is de macht die wij in onze moderne democratie aan de Markt hebben toegekend. Als die macht niet in bedwang wordt gehouden, is als legaliteit verklede criminaliteit het resultaat: grijpen en graaien, en de zwaksten in de samenleving voor de gevolgen laten opdraaien. Dat alles onder het fatalistische, typisch heidense motto: heel jammer, we hebben ‘pijn in het hart,’ maar het kan nu eenmaal niet anders… De ‘Tien Geboden’ noemen dit soort praatjes vals getuigenis tegen de naaste.

Vergeven

De letterlijke betekenis van ‘vergeven’ (Grieks afièmi) is: wegsturen, laten weggaan, vrij laten. De bij ons gebruikelijke betekenis komt hoofdzakelijk uit het ‘Oude Testament.’ Daar is het de vertaling van een hele serie Hebreeuwse woorden die behalve met ‘vergeven’ o.a. met ‘achterlaten’, ‘verlaten’, ‘opheffen’ (figuurlijk), ‘geduld hebben’ worden vertaald. Het Hebreeuwse werkwoord dat de Statenvertaling met ‘vergeven’ vertaalt (salach) komt uitsluitend voor met JHWH als subject. In het Grieks van het ‘Oude Testament’ en het ‘Nieuwe Testament’ wordt het werkwoord ‘vergeven’ eveneens vrijwel uitsluitend gebruikt met God als subject.5

Schulden zijn altijd een last. Ze dienen te worden betaald of vergoed. In het Onze Vader bidden wij dat ons de schulden zullen worden kwijtgescholden, dat wij zullen worden bevrijd uit de macht die schulden over ons hebben, dat wij vrij zullen zijn van alle bindende, ons verdrukkende verplichtingen. Gods vergeving is er, of wij daar nu om bidden of niet. In het Onze Vader vragen wij dat ook wij daaraan deel zullen hebben.

Hebben wij vergeven?

Het enige serieuze tekstkritische probleem in de Griekse tekst van het ‘Onze Vader’ zit in de tweede helft van deze bede. In de meeste jongere handschriften staat daar van het werkwoord ‘vergeven’ een tegenwoordige tijd: “zoals ook wij vergeven.” Zo vinden wij het, in overeenstemming met Griekse tekst van Lukas (11:4) die eveneens de tegenwoordige tijd heeft, o.a. in de Statenvertaling en in de vertaling van het NBG van 1953. De meeste oudere handschriften daarentegen hebben in Matteüs (6:12) een Aoristus. Die wordt dikwijls vertaald met een verleden tijd, vandaar “zoals ook wij vergeven hebben” o.a. in de Naardense bijbel en de NBV.

Wanneer wij de Griekse handschriften en de antieke vertalingen nuchter bekijken is er m.i. geen andere conclusie mogelijk dan dat de oorspronkelijke tekst van Matteüs hier een Aoristus had. Maar de vraag is: moeten wij die Aoristus vertalen met een verleden tijd? Dat hoeft niet. De Aoristus is geen bepaling van tijd, maar van aspect. Uitgedrukt wordt o.a. de tijdloze geldigheid van een handeling.6 Bovendien wordt de Aoristus in het ‘Nieuwe Testament’ voortdurend gebruikt als vertaling van een Semitisch ‘perfectum’, dat eveneens geen tijdsbepaling is, maar het onafhankelijke en onvermijdelijke karakter van een handeling beduidt. Hoewel wij over de details kunnen twisten, zullen weinig exegeten ontkennen dat het Onze Vader een Semitische (vermoedelijk Aramese) achtergrond heeft.

Conditie?

Voor vertaling met een verleden tijd (‘zoals wij hebben vergeven’) bestaat dus geen dwingende reden. ‘Zoals ook wij (plegen te) vergeven’ is als interpretatie even goed mogelijk. Is het dan echt nodig het traditionele ‘zoals ook wij vergeven’ te vervangen door ‘zoals ook wij vergeven hebben?’ Want daaraan kleven toch enkele bezwaren.

‘Vergeven hebben’ suggereert namelijk dat ons vergeven van schulden aan anderen zou vooraf gaan aan Gods vergeven van schulden (of zonden) aan ons. Dan wordt onze vergevingsgezindheid al snel gezien als een voorwaarde voor Gods vergeving. Dat ligt zelfs voor de hand met het vervolg (vss 14-15) in gedachten: “Want als jullie de mensen hun misdaden vergeven, zal ook je hemelse vader jullie vergeven. Maar wanneer jullie de mensen niet vergeven dan zal ook jullie Vader jullie misdaden niet vergeven.” Er zijn in het ‘Nieuwe Testament’ meer teksten waarin Gods vergeving geconditioneerd lijkt door onze vergeving.7 Veel theologen, al in vroege tijden, delen die opvatting.8

Het probleem zit hem niet in de exegese zelf, maar in de – vaak niet herkende – vooronderstellingen van de exegese. Hoe zien wij een zedelijke opdracht? Geldt die onafhankelijk van de situatie, daalt die als tijdloze, zichzelf genoegzame, subjectloze waarheid neer in ons bestaan? Dan gaat de noodzaak voor een subject uiteraard vooraf aan alle verdere overwegingen. Om iets te bereiken moet jij eerst iets gaan doen en doe jij niets dan gebeurt er ook niets.

Voor de Thora gaat dit niet op. Daar is de zedelijke opdracht niet absoluut, maar geïntegreerd in een verbond, dat niet door ons maar vóór ons door God, eenzijdig, is gesticht. Het gebod is dus niet subjectloos; het heeft van de aanvang af God zelf als subject. Hij legt de mogelijkheid om te handelen voor ons neer, vanuit de hemel op de aarde. Je kunt dat in dank aanvaarden en je kunt het eigenwijs negeren, maar je kunt het niet veranderen.

‘Zoals ook wij vergeven onze schuldenaren,’ formuleert dus geen conditie, maar aanvaardt een ons geschonken werkelijkheid. Het herhaalt de structuur van heel het Onze Vader: God schept vanuit de hemel een nieuwe werkelijkheid op de aarde en wij vragen daaraan deel te hebben. Elkaar vergeven van schulden volgt onvermijdelijk op Gods vergeving van onze schulden. Dit predestinatiaanse aspect van het gebod past niet binnen de gangbare kaders van onze natuurlijke theologie, waarin wij zelf als (verondersteld) subject het bepalende moment zijn (en dat niet eens merken).

Vertaal je ‘vergeven hebben’ dan ligt een conditie meer voor de hand dan bij ‘vergeven.’ Grammaticaal is de verleden tijd niet nodig. Ik zou dus willen blijven bij de traditionele tegenwoordige tijd: ‘zoals ook wij vergeven onze schuldenaren.’

Economische schulden?

Sluit dit ‘vergeven’ economisch schulden uit? Noch het woord ‘schuld’, noch het woord ‘vergeven’ geeft daartoe aanleiding. Dat ‘vergeven’ in vs. 14 niet direct over materiële schulden gaat, betekent nog niet dat die in het Onze Vader worden uitgesloten. Bovendien: ‘economische’ tegenover ‘morele’ schuld hanteert een indeling die de bijbelse teksten zo niet kennen. Duidelijk is overigens dat het ‘Oude Testament’ heel wat kritischer denkt over lening en schulden dan wij en dat het ‘Nieuwe Testament’ naar onze smaak toch wel erg gemakkelijk lijkt om te gaan met economisch bezit.9

Rochus Zuurmond

Auteur is emeritus predikant (PKN) en was hoogleraar Bijbelse Theologie aan de UvA

1 Evenals het meest waarschijnlijke Aramese equivalent daarvan: chuba.

2 Plato, Wetten 717b/c, Aristoteles Nic. Ethiek, 1164/65.

3 Vgl. Gen. 39:9, Hos. 4:4-10, Ps. 51:6, Luc. 15:18.

4 Joh. 20:23. Dat zal vermoedelijk ook gelden voor Matt. 18:21v. en Luc. 17:4. Hierover uitvoeriger in Niet te geloven, pp. 122-25.

5 LXX Gen. 50:17 en Matt. 18:21 zijn uitzonderingen. Zie ook hierboven noot 3 en Niet te geloven, p. 125v.

6 De zg. Aoristus gnomicus. Zie Blass/Debr/Rehkopf, Grammatik § 333 en 337, of Moulton, Grammar III, p. 73v.

7 Bijv. Matt. 18:35, Mar. 11:25v.

8 1Clem. 13 (geschreven ± 100) parafraseert al: ‘vergeef, opdat jullie vergeven worden.‘ Dat lijkt meer op Athene dan op Jeruzalem!

9 Een kleine selectie: Ex. 22:25-27, Lev. 25:10-14, 36-38, Deut. 23:19, Jer. 15:10, Ez. 18:5-17, 22:12, Luc. 12:13-21, Hand. 4:34v., 2Cor. 6:3-10.