Epiloog. Problemen

logo-idW-oud

 

EPILOOG. Problemen

Peter Verbaan, Udo Doedens en At Polhuis reageerden op mijn artikelen over het Apostolicum (11, 14). Mijn dank daarvoor, alsmede voor de gelegenheid op een volgens mij belangrijke zaak als het belijden van de Kerk nader in te gaan.

Bij alle drie proef ik desniettemin een beetje het verwijt dat ik niet helemaal ben meegekomen in de problematiek waarvoor de kerk tegenwoordig staat. Ik zou mij hebben vastgebeten in een vorm van verzet die behoort bij de nadagen van W.O. II. Dat soort bezwaren is makkelijker te maken dan te weerleggen. Het is waar: ik ben wat terughoudend met oordelen over de concrete problemen van vandaag. Zo ging ik in mijn artikelen niet direct in op het succes van de evangeliekale beweging en noemde ik de Islam nauwelijks. Het ging mij veelmeer om een theologische, kritische analyse van ons kerkelijk bedrijf, aan de hand van het Apostolicum. Tegen die achtergrond kan men dan spreken over actuele zaken.

Inderdaad, de ervaring van W.O. II speelt een rol. Hoe het mogelijk was dat een christelijk cultuurvolk als het Duitse zich ideologisch liet meeslepen in mondiale misdaad en zelfvernietiging is een vraag die men mijns inziens ook in de 21e eeuw niet kan ontlopen. Daarom vind ik het jammer dat de Barmer Thesen weliswaar in de kerkorde van de PKN even worden genoemd, maar niet worden gerekend tot de belijdenisgeschriften.

Protest

Terecht hebben alle schrijvers gezien dat ik de Schrift en de Belijdenis in de eerste plaats versta als protest tegen de goden van deze eeuw. Als bijbels theoloog meen ik dat dit niet anders kan. Het evangelie is de goede boodschap dat wij van het ‘slavenjuk’ der goden zijn bevrijd (Gal. 5:1). Ik ben het helemaal eens met die aardige midrash(1) waarin de Hebreeuwse letter ALEPH, de eerste van het Hebreeuwse alfabet, klaagt dat de Thora in Gen. 1:1 begint met een BETH, de tweede letter. Maar, zegt JHWH dan, als de zaak waarom het in de Thora gaat aan de orde komt, dan begin IK wel degelijk met een ALEPH: “IK (‘ANOKHI), JHWH, ben uw god, die u heeft uitgeleid uit het land van Egypte, uit het slavenhuis” (Ex. 20:1). Een geloofsbelijdenis zou mijns inziens in principe kunnen volstaan met ‘JHWH is God.’ De rest is uitwerking, uitlegging en toepassing daarvan.

Protest roept om verzet. Dat is niet per definitie onpastoraal. Integendeel; de kerkvaders en alle grote theologen bevestigen dat. Natuurlijk, wanneer de prediker van de kansel niet uitkomt boven een machteloos kankeren op de ‘kleinburgerlijkheid’(2) van de kerkgangers, gaat het mis. Net zo mis als het gaat wanneer de predikant zou menen die mentaliteit omwille van de gelovigen in bescherming te moeten nemen. Het ‘nee’ van het protest is niet los te maken van het ‘ja’ tegen het Woord van God. Dat moet in iedere preek te horen zijn. Maar de Kerk moet mijns inziens protesteren wanneer de godsdienst hand- en spandiensten verleent aan onrecht, ook – juist! – wanneer dat voor velen verborgen is. Ik vind het bijvoorbeeld onbegrijpelijk dat in de folder die de PKN dezer dagen verspreidt onder de titel ‘Wij geloven’ alles uiterst gezellig toegaat en niet één proteststem klinkt. De Kerk kan toch niet zeggen in JHWH te geloven en tegelijk alle onheil dat in deze wereld vaak ook namens ons wordt aangericht, negeren, laat staan als onvermijdelijk aanvaarden. Wie hier zwijgt, stemt toe.

Historisering

Terecht hebben vooral Verbaan en Polhuis eveneens gezien dat ik mij verzet tegen de historisering van de bijbelse boodschap. Zij verbinden daaraan de verdenking van ‘docetisme.’ Dat laatste berust op een misverstand. ‘Docetisme’ is van oudsher gebaseerd op een dualistische wereldbeschouwing, waarin het ‘geestelijke’ waardevol is en het ‘materiële’ inferieur. Daarvan kan men mij toch moeilijk beschuldigen!

Ik vermoed echter dat mijn critici iets anders bedoelen, namelijk dat wanneer de verkondiging geen basis heeft in historische werkelijkheid, zij haar betekenis verliest. De waarde van een tekst heeft mijns inziens inderdaad heel weinig te maken met de vraag of de gebeurtenissen die worden beschreven als ‘historisch’ mogen worden beschouwd. Historiciteit is een modern criterium dat wij mijns inziens noch aan het ‘Oude’, noch aan het ‘Nieuwe Testament’ mogen opleggen. Het gaat in de verkondiging wel degelijk om werkelijkheid, maar om een werkelijkheid die vóór de teksten ligt, niet daarachter. Bevrijd uit de macht van de goden geeft de Heilige Geest ons de vrijheid om medemenselijk te handelen (Markus 12:32v.).

Daarbij heb ik inderdaad een accent gelegd op collectief handelen. Dat leek mij nodig omdat individuele verantwoordelijkheid tegenwoordig vaak functioneert als excuus om iets aan onze collectieve missers te doen, of zelfs maar te kunnen doen. Er is echter geen sprake van dat nu, omgekeerd, het collectieve een excuus wordt om zich te onttrekken aan het individuele. Wij handelen individueel in een ons door de gemeenschap collectief opgelegd patroon. Dat moet duidelijk zijn. Wat je daarbinnen doet en laat is jouw persoonlijke verantwoordelijkheid. Ik maak dus de begrippen zonde en vergeving absoluut niet los van ons individuele handelen. Integendeel: ik probeer alleen het veld van onze verantwoordelijkheid iets scherper in het oog te krijgen.

Moralisering

Tegen ‘moralisering’ van het bijbelse getuigenis verzet ik mij inderdaad nadrukkelijk. Onder ‘moralisme’ versta ik in dit verband het voorschrijven van een gedragspatroon op grond van formele regels die direct of indirect van ‘God’ afkomstig zouden zijn en zich daarom onttrekken aan kritiek. Twee dingen moet men daarbij echter goed uit elkaar houden. Het ene is dat het inderdaad in ‘Oude Testament’ en ‘Nieuwe Testament’ uiteindelijk gaat om een manier van samenleven. Het evangelie impliceert een gedrag, een patroon van handelen, waarin het leven ‘zeer goed’ is.(3) Het andere is dat de praktische invulling daarvan open is en ter discussie staat. Uitgangspunt is dat wordt gehandeld in de vrijheid die ons in Christus is gegeven. Wij doen of laten iets niet omdat ‘men’ het vindt, of omdat het nu eenmaal de regels zijn, of omdat je wordt buitengesloten als je het anders doet. Wij doen of laten iets zelfs niet omdat het ‘in de bijbel staat.’ Tot welke inconsistenties, om niet te zeggen dwaasheden, dat leidt hebben wij vorig jaar nog eens in het satirische boekje van A. J. Jacobs(4) kunnen lezen.

Het moralisme zit in de kerken kennelijk erg diep. In Trouw van 4 nov. 2008 worden de aantekeningen besproken van de komende ‘Studiebijbel.’(5) De eindredacteur verklaart daarbij dat hij de auteurs af en toe moest bijsturen: ze mochten niet preken. “Alles wat naar preek ruikt hebben we weggehaald. De Studiebijbel wil informatie geven, niet moraliseren.” In al zijn arrogante onnozelheid is dit een onthullend citaat. Heeft het moralisme in de kerken dan zo’n overwicht gekregen dat de verkondiging daarin opgaat? Dan is een hard protest meer dan op zijn plaats. Wij moeten ons toch niet opnieuw het slavenjuk van die sukkelende, armetierige wereldgeesten laten opleggen?(6)

Conclusie

Ik besef heel goed dat er in het gesprek met de Islam problemen zijn. De vraag die ik heb proberen te beantwoorden is: “waar staan wij zelf, bijvoorbeeld inzake de Triniteit.” Ik ken de Koran redelijk goed, voel mijzelf evenwel niet bevoegd over dat boek en over de Islam finale oordelen uit te spreken. Waar ik mij tegen zou blijven verzetten is het opleggen van Islamitische ‘kleinburgerlijkheid’ (in de zin van het slot van noot 2) aan andere mensen.

Wanneer ‘God’ bij ons nog vaak ‘Zeus’ is, geldt dat – voor zover ik zie – niet minder voor Allah. Dat lijkt mij een verkeerde basis om naar gemeenschappelijkheid te zoeken. Maar is het totaal onmogelijk dat de Heilige Geest ooit ook door Mohammed heeft gesproken? Er is in de Koran een hoop protest dat doet denken aan Israëls profeten.

Ik ben er niet op uit de kerkganger de les te lezen, maar voer hier een theologische discussie, met argumenten en contra-argumenten. Zo is de historiserende theologie van de evangeliekale beweging – denk aan ‘Darwin en Genesis’ of aan de eindeloze ‘Zoektocht naar de ark van Noach’ – mijns inziens on-Bijbels, omdat zij moderne categorieën opdringt aan een klassieke tekst. Maar ieder mag in dit land denken en zeggen wat hij of zij wil. Er zijn mensen die zich de bijbelse verkondiging niet anders kunnen voorstellen dan in historiserende termen. Daar ben ik het niet mee eens; het is bovendien, zoals de geschiedenis van de 19e en 20e eeuw laat zien, het voorportaal van kerkverlating. Als de omstandigheden het mogelijk maken wil ik daar graag met hen over praten. Maar ik heb geen behoefte zulke christenen de mantel uit te vegen. Zo lang zij dat ook niet bij anderen doen.

Dat geldt ook voor moraliteit. Christenen die homoseksualiteit en iedere vrijwillige levensbeëindiging als ‘zonde’ beschouwen, die ziekelijke reclame voeren met het ‘ongeboren leven’, vernederen onder het mom van ‘Gods Woord’ hun medemens. Dat kan niet, zeker in de Kerk niet. Tegen dit Egypte met den Bijbel zal ik mij blijven verzetten.

Rochus Zuurmond

1 Bereshit Rabba 1,10.
2 Udo Doedens moet niet overdrijven. Ik heb ‘kleinburgerlijk’ in alle 16 artikelen slechts twee maal gebruikt. Zaken als biblicisme en jesulatrie zijn theologische concepten, niet noodzakelijk ‘kleinburgerlijk.’ Met ‘kleinburgerlijk’ bedoel ik de gedachteloze aanpassing aan in de eigen kring gangbare opvattingen
3 Gen 1:31. Het Hebreeuwse woord voor ‘goed’ is ‘tof.’ Dat drukt de goedheid van de schepping beter uit dan ons filosofisch beladen woord ‘goed.’
4 A. J. Jacobs, The Year of Living Biblically. New York: Simon & Schuster, 2008. Het boek is onlangs in het Nederlands vertaald onder de titel Een jaar leven volgens de Bijbel.
5 In ‘De Verdieping’ op blz. 6. Interview met Albert Kamp door Monique Slingerland.
6 Gal. 4:9, 5:1.