Israël als teken van Gods bemoeienis met de wereld (II)

logo-idW-oud

 

ISRAËL ALS TEKEN VAN GODS BEMOEIENIS MET DE WERELD (II)

1.Het hart van Jeruzalem

Den Hertog verkent de vragen van de verhouding volk, land en staat vanuit Jeruzalem. Hij legt verband tussen twee teksten uit Genesis waarin Jeruzalem niet wordt genoemd, maar – hoogst waarschijnlijk – wel bedoeld, namelijk Gen. 14, waar Melchisedeq de koning van Salem Abraham tegemoet treedt en hem zegent met o.a. brood en wijn. “Daar ligt iets op van een geheim, dat meegaat door de Schrift, waarvan we dan ook horen in Psalm 110 en in de brief aan de Hebreeën.” (204) Den Hertog brengt ook ter sprake dat de Handreiking verband legt tussen de toekomst, de bestemming van Israël, en het opnieuw wonen in het land. Hij citeert de zin: ‘Aan deze gerichtheid op de toekomst had ook het wonen in het land deel.’ (205) Men valt niet in de fout van christenen voor Israël met de opvatting dat God bezig is zijn plan met Israël te voltooien en dat de terugkeer naar het land daarin een beslissende rol speelt, maar men legt wel verband tussen het handelen van God aan en met dit volk, zoals het Oude Testament daarover spreekt, en het herstel van het leven in het land. Breed gaat hij in op de gedachten van S. Gerssen, die in het land vooral een sacrament ziet: teken en onderpand van Gods blijvende verbondenheid met zijn volk. Den Hertog wijst – ik weet hoeveel respect en achting Den Hertog heeft voor Gerssen – die opvatting af omdat het sacrament betrekking heeft op heil in Christus.

Den Hertog neigt er toe de relatie volk en land langs twee lijnen te benaderen. “Enerzijds is er de plaats van de verzoening en het koningschap van God, Jeruzalem, die al op Israël wachtte. Het is deze stad, die de meest heilige is, en daarbinnen de tempel, en de kern en de concentratie van heiligheid is het heilige der heiligen. Zoals de Grote Verzoendag de heiligste dag van het jaar is, zo is dit de meest heilige plaats. Deze plaats en deze dag wachtten verborgen op Israël, en in die zin was het land er eerst – en daarna het volk.” (218) De conclusie is dan ook: “De terugkeer van Israël naar het land in onze dagen is geen realisering van Gods heil, als daaronder verstaan wordt de verwerkelijking van de verzoening der wereld.” (219) Daarmee komt hij op zijn tweede lijn, waarin hij de band tussen land en volk gebonden ziet aan de gehoorzaamheid, via Ef. 6, 2-3 waar een gebod wordt gegeven met een belofte. Het gaat hier concreet om het gebod vader en moeder te eren, en dat gebod is vergezeld van de belofte: opdat gij lang leeft in het land dat YHWH uw God u geven zal. De landbelofte is hier dus direct gekoppeld aan de gehoorzaamheid, het doen van recht. Maar Den Hertog koppelt het vooral aan de verzoening als daad van God en ziet de tempel en de dienst der verzoening als het hart van Jeruzalem en zo als middelpunt van het land. Maar juist dan is de nieuwe gehoorzaamheid belangrijk: Den Hertog vindt wel dat de Handreiking wat eenzijdig uitgaat van de verkiezing, waarin het accent valt op Gods beslissing en daad, en wat weinig op het verbond, waarin de andere partner ook in het vizier komt vanuit het appel van het gebod. Den Hertog wil er voor waken dat Israël een mythische grootheid wordt als volk. Als volk op dit land is het opgebouwd uit families, die natuurlijke kant zit ook gewoon aan het volk. Hoe kunnen we recht doen aan dit natuurlijke gegeven? Door niet al te direct verband te leggen tussen de stichting van de staat Israël en de terugkeer van het volk naar dit land, maar door land en volk een plaats te geven in het voorlaatste, vanuit het onderscheid dat Bonhoeffer heeft gemaakt tussen het laatste en het voorlaatste, in zijn Ethik. “Gods heilshandelen in deze wereld heeft de signatuur van de genade en verzet zich daarmee tegen een directe koppeling van zijn eschatologisch handelen en menselijke claims.” (222) Van zijn eigen benadering zegt Den Hertog tot besluit dat zij wat hem betreft voortvloeit “uit het besef, dat de vaste belofte van Gods komende rijk ons in staat stelt en oproept het uit te houden in het ‘voorlaatste’.

Het is werkelijk een vondst om dit onderscheid aan Bonhoeffer te ontlenen, en dat wijst ook een begaanbare weg. Op deze manier wordt duidelijk dat de terugkeer van de joden naar hun land niet onkritisch en zonder distantie gekoppeld kan worden aan de verzoening, de intocht van de genade en de voleinding der eeuwen. Ik heb nog wel een vraag. Op de een of andere manier koppelt Bonhoeffer het laatste en het voorlaatste wel aan elkaar, vooral in de wegbereiding. Hoe Den Hertog de betrokkenheid van het voorlaatste op het laatste op dit punt ziet zal ik hem nog eens rond het volgende tentamen vragen. Hoe krijgt wegbereiding hier gestalte?

Voorlopige balans

Bij deze summiere aanduiding mag het blijven. Wat bij mij blijft hangen is:

1. Het woord teken: een massieve vereenzelviging van de historische gebeurtenissen rond de staat Israël met een handelen van God trekt dat handelen van God tezeer in de sfeer van menselijke eigenmachtigheid en ziet voorbij aan de structuur van de genade. Tegelijk mag er wel degelijk samenhang worden gezien tussen Gods blijvende trouw aan Israël en de terugkeer van dit volk in dit land. Het woord teken vermijdt de scylla van de identificatie en de charibdis van de spiritualisering

2. Verbondenheid van de kerk met Israël is ontegenzeggelijk ook verbondenheid met de staat. Daarmee wordt de staat geen onderdeel van geloof en theologie, of – erger – christelijke ideologie, maar de staat is in het huidige tijdsgewricht nu eenmaal de logische consequent van de samenhang tussen volk en land.

3. De kerk die onopgeefbaar verbonden is met Israël kan niet langs de werkelijkheid, de nood, en de rechten van het Palestijnse volk heen zien. Daarvoor is ook meer nodig dan kennis van de historie, zodat we bij voorbeeld weten hoe de Palestijnse vluchtelingenkampen er gekomen zijn. Het is te hopen dat Werelddiaconaat en Kerk en Israël op dit punt eindelijk de handen in elkaar slaan in plaats van elkaar vliegen afvangen (bij voorbeeld wel of niet dubbele solidariteit). Het boek maakt duidelijk dat een confessioneel gebonden kerk en een idem georiënteerde theologie onvruchtbare tegenstellingen te boven komt.

4. Heel sterk in dit boek is dat de verhouding tussen God en Israël wordt geplaatst tegen de horizont van de verhouding tussen God en de wereld, Schepper / Verlosser en schepping. Net zo min als in de Romeinenbrief de hoofdstukken 9 – 11 geïsoleerd staan in die brief, maar in samenhang met Gods verlossende daden en gaven in Jezus Christus, net zo min mag Kerk en Israël worden losgemaakt van het omvattende verband waarin God zich via Israël soeverein genadig openbaart in de wereld in een geschiedenis van heil en (daaruit voortvloeiend) gericht.

5. Wat mij betreft had in dit boek nog wat meer aandacht gekregen waar vooral Miskotte – anders dan bij voorbeeld Van Ruler en Berkhof – mee bezig was (in de lijn van Franz Rosenzweig), namelijk de bijzonderheid van de Naam als aanduiding van de unieke bijzonderheid van Israëls God.

Kortom: ik meen dat dit boek ons verder brengt op het spoor van Kerk en Israël.

Joop Zuur