een Rooms Katholieke visie op de relatie met moslims

logo-idW-oud

 

EEN ROOMS KATHOLIEKE VISIE OP DE RELATIE MET MOSLIMS

Er is mij gevraagd in het kort een Rooms Katholieke visie te geven op de relatie met moslims. Ik zal mijn bijdrage in vier punten samenvatten.

1.

Er kan mijns inziens geen twijfel bestaan over het officiële standpunt van de Rooms Katholieke Kerk met betrekking tot de relatie met moslims. Dat officiële standpunt is duidelijk verwoord door het Tweede Vaticaans Concilie in de verklaring Nostra Aetate. In deze verklaring (nr. 2) stelt de Katholieke Kerk eerst dat alle niet-christelijke godsdiensten ‘niet zelden een straal weerspiegelen van die Waarheid, welke alle mensen verlicht’. De Kerk spoort derhalve zijn leden aan ‘die geestelijke en zedelijke goederen alsook die sociaal-culturele waarden, die bij hen gevonden worden, te erkennen, te bewaren en te bevorderen.’ Vervolgens past de verklaring (nr. 3) dit inzicht toe op Moslims. ‘De Kerk ziet ook met waardering naar de Moslims, die de ene God aanbidden, de levende en uit zichzelf bestaande, de barmachtige en almachtige, de Schepper van hemel en Aarde’. En de Verklaring vervolgt, ‘Waar in de loop der eeuwen tussen Christenen en Moslims niet weinig onenigheid en vijandschap is ontstaan, spoort de Heilige Synode allen aan om, het verleden vergetend, zich ernstig toe te leggen op wederzijds begrip en in het belang van alle mensen de sociale rechtvaardigheid, de zedelijke goederen als ook vrede en vrijheid gezamenlijk te verdedigen en te bevorderen’.

Evenals de verklaring “A Common Word” legt Nostra Aetate dus een duidelijk gemeenschappelijk fundament voor islamitische-christelijke betrekkingen. Maar de Rooms Katholieke Kerk deed dit al in 1965!

2.

Het probleem is echter dat het Tweede Vaticaans Concilie meerdere documenten heeft geproduceerd die vaak – hoe kan het ook anders in een proces dat drie jaren duurde en vele honderden deelnemers omvatte uit zeer verschillende contexten – tegenstrijdig lijken. Nadat de concilievaders de hierboven aangehaalde verklaring Nostra Aetate hadden aangenomen (28 oktober 1965), bracht de laatste zitting het missiedecreet Ad Gentes voort (7 december 1965), waarin de noodzaak van de verkondiging van Christus werd beklemtoond. Maar belangrijker voor de Conciliaire visie op de relatie met moslims was Gaudium et Spes (7 december 1965), de ‘pastorale constitutie over de kerk in de wereld van deze tijd’. In dit document (nr. 92) wordt heel uitdrukkelijk gesproken over de noodzaak van een dialoog met ‘allen die God erkennen’ voor de ‘opbouw van de wereld’.

Er is dus sprake van een dubbelsporenbeleid in de Conciliaire visie op de relatie met Moslims. Dit beleid is uiteindelijk gebaseerd op Dignitatis Humanae, de verklaring over de vrijheid van godsdienst, waarin volmondig wordt erkend dat ieder mens het recht heeft zijn of haar eigen godsdienst te hebben, te vieren en te verspreiden. Respect voor het geloof van anderen en verkondiging van het eigen geloof sluiten elkaar dus niet uit.

3.

Op grond van dit dubbelsporenbeleid konden er na het Tweede Vaticaans Concilie verschillende richtingen ontstaan waarbij sommigen de nadruk leggen op verkondiging en anderen op dialoog, met vele varianten en combinaties daartussen. De verklaringen Missie en Dialoog (1984) van de Pauselijke Raad voor Interreligieuze Dialoog (toen nog Secretariaat voor de Niet Christenen genoemd) en Dialoog en Verkondiging (1991), de gezamenlijke verklaring van de zo juist genoemde Raad en de Congregatie voor de Evangelisatie van de Volken laten goed zien hoe de Rooms Katholieke Kerk gepoogd heeft een balans te vinden tussen die twee posities.

4.

Wat het leergezag binnen de Rooms Katholieke Kerk sinds het Tweede Vaticaans Concilie mijns inziens doet – in bijvoorbeel Redemptoris Missio (Paus Johannes Paulus II, 1991), Het Christendom en de Godsdiensten (Internationale Theologische Commissie, 1996), Dominus Yesus (Congregatie voor de Geloofsleer, 2000, de congregatie waarvan de huidige Paus prefect was) – is enerzijds de legitieme pluriformiteit van visies op de relatie van de Kerk met niet-christenen te erkennen en aan de andere kant de grenzen van die pluriformiteit bewaken. Dat die grensbewaking niet altijd subtiel en tactisch plaatsheeft, is mijns inziens een consequentie van het situationele karakter van het discours over islamitische-christelijke betrekkingen dat in zeer verschillende contexten en met zeer uiteenlopende (binnenkerkelijke en internationale) belangen gebeurt. Maar het recente optreden van de Paus in Jordanië waarin hij zijn ‘diep respect voor de Islam’ heeft uitgesproken kan geïnterpreteerd worden als een uitgestoken hand naar de moslimwereld.

Frans Wijsen