Over het juiste signaal

logo-idW-oud

Over het juiste signaal

Het is en blijft mij volkomen onbegrijpelijk waarom niet alleen de kanselboodschap maar ook de nadere verklaring van De Kruijf (In de Waagschaal 15 januari 2005) en het in dit nummer opgenomen schrijven van de synode n.a.v. de reacties op de kanselboodschap opnieuw hun uitgangspunt zoeken in de formele overeenkomst van alle godsdienstigheid. Hiermee wordt een segment anoniem theïsme in het debat geïntroduceerd dat een kerk die als consequentie van de Triniteit de mensvormigheid Gods belijdt, niet past. Ik staar met stijgende verbijstering naar de nadere verklaringen. Het gaat om ‘herkenning en verbondenheid met de moslimgemeenschap, die leeft in ontzag voor God’(kanselboodschap). ‘ontzag voor Iemand die geen mens heeft gezien, voor Iemand die ons hem heeft doen kennen en voor geschriften die daarvan getuigen’ (De Kruijf). In het Reformatorisch Dagblad verklaart de Leidse dogmaticus G. van den Brink dit standpunt nader: ‘Er zijn drie samenbindende factoren (tussen het christendom en de islam, ejdw). In de eerste plaats het diepe ontzag voor Iemand die heilig is, in het Oude Testament aangeduid als de vreze des Heeren. In de tweede plaats Diens ultieme manifestatie in een menselijke persoon: Jezus respectievelijk Mohammed, hoe volstrekt onvergelijkbaar die twee ook zijn. In de derde plaats de levensoriëntatie op een heilig boek’ (RD, 11 januari 2005). Het ontzag dat moslims voor God hebben, is gestalte van het feit dat God zich ook aan hen niet onbetuigd heeft gelaten (B. Plaisier, namens hem: J.M. van ’t Kruis). Al haast men zich om ook verschillen aan te wijzen – verschillen tussen moslims en christenen moeten niet verdoezeld worden (kanselbrief), de formele overeenkomst kan ons des te heftiger doen botsen (De Kruijf), Jezus en Mohammed zijn volstrekt onvergelijkbaar (Van den Brink) – op dit moment zijn de overeenkomsten belangrijker dan de verschillen. Er moet aandacht gevraagd worden voor de factor godsdienst in onze samenleving (De Kruijf) dat voornamelijk lijkt de cirkelen rondom het begrip ‘ontzag voor God’. Dat is niet zomaar een overtuiging waar je voor kiest maar daar gaat het werkelijk om in het godsdienstig leven. Hier liggen onze bronnen en dat is ons – zij het in ‘ruwere vorm’- weer door de moslimgemeenschap te binnen gebracht. Het zijn grondovertuigingen die ten diepste onze rationalistische en liberale samenleving volkomen vreemd zijn.

Ik stel vast dat de Protestantse Kerk in Nederland tevreden constateert dat religie in de zin van een irrationele binding aan Iemand die ontzag en onderwerping van mensen verlangt, met de moord op Theo van Gogh weer helemaal terug van weggeweest is. Al wordt elke vorm van extremisme veroordeeld, toch zit in de kern religie zo in elkaar en ligt het op de weg van de kerk om aandacht te vragen voor dit specifieke karakter van godsdienst in de samenleving. Wie nu onmiddellijk deze conclusie zou willen ontkennen of gechargeerd te achten, kan er mijns inziens niet omheen dat deze conclusie toch als een noodzakelijke consequentie volgt uit het vertrekpunt van de kanselbrief dat de ‘de kerk zelf tot dat eigenaardige fenomeen godsdienst behoort waaruit haar formele overeenkomst met de islam bestaat’ (De Kruijf). Ik acht dit – scherper en beter geformuleerd dan Hebe Kohlbrugge, in wie het bloed van haar overgrootvader rondwaart, kan ik het niet zeggen – een heilloze weg. Over welke God hebben we het dan nog?

Waar de pointe van de kanselboodschap uiteindelijk de nadruk legt op het leren samenleven met verschil, had het mij voor de hand gelegen ook inhoudelijk in te zetten op het verschil tussen het getuigenis van de openbaring Gods in ons midden en de nachtzijde van alle menselijke religie, annex godsdienst zoals deze zich zo nadrukkelijk in onze dagen manifesteert. Daar had nu de wezenlijke bijdrage van de kerk van Christus kunnen liggen in de nood van onze tijd en precies dit getuigenis had een dam kunnen opwerpen tegen het regime van de angst en de haat dat onze samenleving vandaag gevangen houdt. Het leek en lijkt me dat de kerk aandacht had moeten vragen voor het antireligieuze karakter van de openbaring Gods waarin God zich met heel zijn diviniteit inzet voor de humaniteit van zijn mens – precies daarin bestaat zijn heiligheid – en hem daarom bevrijd heeft uit zijn religieuze banden. Een bevrijding, waarvan profeten en apostelen getuigen in een door en door menselijk boek waarin zij stem geven aan wat zij van God hebben verstaan. Elke vorm van religie, eerst en vooral de christelijke, is primair te begrijpen als een vorm van menselijk verzet tegen de openbaring van déze God en de daarmee samenhangende hoge opdracht van exemplarische menselijkheid die uit deze specifieke openbaring volgt. Het is in de bijbel immers nooit de ‘Vreze des Heren’ tout court die van de mens gevraagd wordt maar veeleer de altijd daarmee in samenhang klinkende eis om van deze Vreze des Heren het begin van onze menselijke wijsheid en redelijkheid te maken. De toorn des Heren treft ons immers niet daar waar wij de Heer niet vrezen maar waar wij op grond van hoe wij de Heer hebben leren vrezen in zijn briesende eis om gerechtigheid, achterblijven in de ontwikkeling van onze wijsheid om de wereld humaan te maken; onze ‘selbstverschuldete Mundigkeit’, zal ik maar zeggen. In hoeverre wij – ‘ondanks een totale onvergelijkbaarheid’(?) – toch kunnen spreken van een overeenkomst tussen Jezus en Mohammed in die zin dat zij beiden te begrijpen zijn als de ultieme menselijke manifestatie van God, laat ik graag voor rekening aan de dogmaticus Van den Brink, al zou ik toch graag van een islamiet willen horen of hij zich op dit punt in zijn geloof recht gedaan zou weten. Kortom: ik zie natuurlijk wel formele overeenkomsten – en wel meer dan drie – met ongeveer alle religieuze bindingen, het lijkt me alleen niet op de weg van de kerk die Jezus Christus als Heer en Verlosser wil belijden, liggen om op dit soort overeenkomsten te wijzen.

Geleerd door de Schriften heb ik weinig op met godsdienst en nog minder met pleidooien voor revitalisering daarvan. God heeft de mens de wereld aan zijn voeten gelegd. Mannen en vrouwen zullen uit overvloed van genade leven en heersen als koningen. Dat verdraagt zich slecht, erg slecht, met wat misschien wel de grondbetekenis van religie is, met elke godsdienst die onderwerping – submission heet dat in het Engels – van mensen eist en met een kerk die langs de randen der heresie scheert als zij – laat het ‘in ruwe vorm’ zijn – hier een formele overeenkomst ziet. Het moge duidelijk zijn dat ik ook vanwege inhoudelijke, bijbels theologische gronden pleit voor een apostolair solidaire congenialiteit met de Verlichting maar voel mij misverstaan als De Kruijf vervolgens suggereert dat ik geen oog zou hebben voor de ambivalentie – ook in haar uitkomst – die in het project van de moderniteit gelegen is. Ter illustratie houdt hij mij een fragment uit het werk van Ter Schegget voor waar ik mijn opmerkingen nu juist goeddeels op baseer! Het is precies de dialectiek der Verlichting waar ik mijn solidariteit mee betuig en waarvan ik vermoed dat Ter Schegget dit nu juist de religie van de Islam voorschreef, wier aantrekkingskracht overigens door Miskotte in fenomenologisch opzicht juist in haar beslist-modern, geenszins ambivalent karakter werd gezien. Kopmels (In de Waagschaal 5 februari 2005) helpt mij hopen dat de Verlichting enig kritisch vermogen kent maar ik zou zeggen dat de Verlichting ondenkbaar is zonder haar correctie in het prometheïsch opschroeven van de rationaliteit in de Romantiek zoals ook volgens een mij dierbare stelling in het proefschrift van W.E. Verdonk, ‘men de verlichting onrecht doet, wanneer men haar typeert als een daad van blind vertrouwen op de rede’. Sade, Nietzsche, Marx en Freud – deze meesters van de argwaan – maken deel uit precies van de dialectiek der Verlichting zoals ook het werk van Karl Barth dat geheel en al doet als een, zij het uitvoerige, kritische aantekening bij de Verlichting (Kopmels). De Verlichting introduceert eerst en vooral de kritische rede waarin felle geesten die oproepen ‘daß es ihnen kritischer müßte sein’ helemaal in dit project van de moderniteit thuishoren. Het is deze dialectiek van de Verlichting die ik verdedig en die ik bedreigd zie, niet alleen door verabsolutering van de rede – dat de kerk nog best eens een rol kan spelen in het vloeibaar houden van deze dialectiek is een ander verhaal – maar de ware dialecticus staat nu eens op het ene been, dan weer op het andere en vandaag zie ik veelmeer de dreiging van de verabsolutering van de religie die – dat moeten we toch Ajaan Hirsi Ali ruim toegeven – geen oog heeft voor wat of wie anders is. Domesticatie van de religie – waarbij ik overigens de religie van de rede en het liberalisme niet uitsluit – lijkt mij voor de kerken een hoge prioriteit te hebben. Een moord op grond van religieuze motieven vraagt om een radicaal antireligieus getuigenis bij uitstek van de kerk. Een uitgelezen mogelijkheid overigens om duidelijk te maken dat zij niet deel uit kan en wil maken van dat eigenaardige fenomeen.

Een laatste woord nog. Inderdaad vormde de paragraaf over geloof en religie bij Barth, de achtergrond van mijn schrijven. De Kruijf meent echter dat ik de toon van zelfkritiek en bescheidenheid van die betreffende paragraaf mis en zo met mijn opmerkingen precies in de valkuil van de religie loop. Ik hoopte echter dat het passieve gebruik van werkwoorden in zinswendingen als: ‘uitgemaakt moet worden wat geloof en religie heten moet’ en het ‘Johanneïsch’ gebruik van het begrip waarheid in: ‘elkaar de waarheid vertellen’ de lezer wel duidelijk zou hebben gemaakt dat wij dat niet doen en al zeker niet onze christelijke religie. Maar misschien was ik op dat punt niet duidelijk genoeg. Dat wij echter tot getuigenis van die God geroepen zijn die zijn mens tot mens-zijn bevrijd heeft en haar – nu maar even want om dat punt gaat het mij ook – een hele wereld ten dienste stelt en dat wij door de genade van de Heilige Geest daartoe ook in staat worden gesteld en dat er alleen op deze wijze zelfs sprake kan zijn van een ware religie, lees ik daar evenwel ook.

Evert Jan de Wijer