De handen van God en Rodin

logoIdW

 

DE HANDEN VAN GOD EN RODIN – RAINER MARIA RILKE

Het gedicht ‘Herbst’ van Rainer Maria Rilke en het gezang ‘Du kannst nicht tiefer fallen’ van Arno Pötzsch beschrijven beide het ‘vallen’ van een mens. ‘Vallen’ heeft te maken met een moreel failliet, met existentiële bodemloosheid en met sterven. In dit artikel beschrijf ik hoe beide gedichten met deze ervaring van een ‘val’ omgaan. Van het lied van Pötzsch is al langer bekend dat hij het schreef nadat hij in Parijs een beeld van Rodin had gezien11. In het slot van het artikel probeer ik aannemelijk te maken dat ook Rilke door beelden van Rodin beïnvloed is bij het schrijven van zijn gedicht ‘Herbst’.

Rainer Maria Rilke

De dichter Rainer Maria Rilke (1875-1926) groeide op in het Wilhelminische Duitsland en lange tijd dichtte hij in de romantische traditie. Tegelijkertijd verbleef hij in avant-garde kringen en verdiepte hij zich in de filosofie van Nietzsche. In augustus 1902 vertrekt Rilke naar Parijs om een monografie over Rodin te schrijven. In Parijs maakte de menselijke ellende van de stad een verpletterende indruk op hem. Het versterkt zijn vervreemding van de geordende wereld waarin hij opgroeide. In zijn gedicht ‘Herbst’, gedateerd 11 september 1902, beschrijft hij dit vallen aan de hand van het vallen van de herftsbladeren.

Die Blätter fallen, fallen wie von weit,   De blad’ren vallen, vallen als van ver

als welkten in den Himmeln ferne Gärten; als sterven in de hemel verre gaarden;

sie fallen mit verneinender Gebärde.     ze vallen met ontkennende gebaren.

 

Und in den Nächten fällt die schwere Erde            En in de nachten valt de zware aarde

aus allen Sternen in die Einsamkeit.     de eenzaamheid in, weg van elke ster.

 

Wir alle fallen. Diese Hand da fällt.       Wij allen vallen. Deze hand hier valt.

Und sieh dir andre an: es ist in allen.    En welke je ook ziet: het is in alle.

 

Und doch ist Einer, welcher dieses Fallen             En toch één is er die dit vallen

unendlich sanft in seinen Händen hält.  oneindig zacht in handen houdt.

 

Het gedicht begint met een ervaring van aan het begin van de herfst. Je ziet bladeren door de lucht zweven, maar je weet eigenlijk niet waar ze vandaan komen, ze lijken zo uit de hemel gevallen. Rilke doet de suggestie dat het niet alleen op aarde herfst is, maar ook in de hemel. De bladeren van het hemelse paradijs verliezen hun bladeren, alsof ook het paradijs een lange en dodelijke winter tegemoet gaat. De blaadjes dwarrelen heen en weer voordat ze de grond bereiken, alsof ze ‘nee’ schudden: ‘nee, we willen niet sterven’ of Nietzscheaans: ‘nee, God is dood en de hemel sterft’. De nachten worden langer en de aarde valt uit haar heldere, zinvolle verband zwaar en onstuitbaar in de eenzaamheid. Geen ster beschijnt haar meer en alle verbanden lossen op. Tenslotte vallen ook wij. Ieder mens valt. Hij valt uit een zinvolle, paradijselijke wereld en uiteindelijk sterft hij.

Arno Pötzsch

Ook Arno Pötzsch (1900-1956) kent uit zijn eigen leven de ervaring van een existentiële en morele crisis. Hij is één van de vele Duitse jongeren die zich in de Eerste Wereldoorlog als oorlogsvrijwilliger meldde. Het einde van de oorlog stortte hem in een grote persoonlijke crisis, waar hij pas uitkwam toen hij de Hernhuttergemeenschap ontdekte. Hij ging theologie studeren en werd marine predikant. In de Tweede Wereldoorlog werd hij in die functie in Nederland gestationeerd. Hij ziet het platgebombardeerde Rotterdam en bezoekt ook Nederlandse verzetsstrijders die in Scheveningen gevangen zitten. Eind 1940 reist hij af naar Parijs om in opdracht van een meerdere te pleiten voor de vrijlating van een ter dood veroordeelde. Zijn pleidooi is tevergeefs.

Tijdens dit verblijf in Parijs ziet hij het beeld ‘La main de Dieu’ (de hand van God) van Rodin (zie foto). Rodin laat in dit beeld zien hoe God twee mensen uit een aardklomp schept. In het beeldhouwwerk van Rodin zit een beweging van beneden naar boven: de hand van God rijst op uit een ruig blok marmer. Met zijn hand kneedt hij de aardklomp waar twee mensen uit ontwaken. Het laat God zien als een beeldhouwer. Of misschien nog veel meer: de kunstenaar die als een god de wereld schept. Als Pötzsch het beeldhouwwerk ziet, treft hem dit beeld op een andere manier. Midden in de verschrikkingen van de oorlog ziet hij niet een scheppingsdaad, hij ziet een omgekeerde beweging: een mens die uit de hemel naar beneden tuimelt en valt totdat de hand van God hem opvangt. Als hij thuiskomt schrijft hij dit lied, dat zijn weg gevonden heeft in het Zwitserse en Duitse liedboek (EG 533). Zijn Nederlandse vriend Jacques Beers (1902-1947) schreef er een melodie bij. Een paar jaar geleden vertaalde Hans Mudde het.

Du kannst nicht tiefer fallen                 Gij kunt niet dieper vallen

als nur in Gottes Hand,                       dan louter in Gods hand

die er zum Heil uns allen                     waarmee zijn heil ons allen

barmherzig ausgespannt.                     barmhartig ondervangt.

 

Es münden alle Pfade                         Ooit monden alle paden

durch Schicksal, Schuld und Tod         door schade, schuld en dood

doch ein in Gottes Gnade                    toch uit in Gods genade

trotz aller unsrer Not.                           hoe groot ook onze nood.

 

Wir sind von Gott umgeben                 Wij zijn door God omgeven

auch hier in Raum und Zeit                  ook hier in ruimt’ en tijd

und werden in ihm leben                      en zullen in Hem leven

und sein in Ewigkeit.                           en zijn in eeuwigheid.

 

In Duitsland wordt een verband gelegd tussen beide liederen en in enkele regionale edities van het Evangelisches Gesangbuch staat Rilkes gedicht bij dit lied afgedrukt. Of Pötzsch ook door het gedicht van Rilke geïnspireerd is weet ik niet, maar het is mogelijk dat dit gedicht – dat hij ongetwijfeld kende – richting gegeven heeft aan zijn blik op Rodins beeldhouwwerk, waardoor hij het als een ‘vallen’ heeft kunnen opvatten.

Rilke en Rodin

Ook Rilke is bij het schrijven van zijn gedicht door Rodin geïnspireerd. Ik kwam dat op het spoor toen ik naar twee verzen keek, die ik niet op het eerste gezicht kon plaatsen: ‘Wir alle fallen. Diese Hand da fällt/ Und sieh dir andre an: es ist in allen’. Het is onduidelijk waarom het ‘vallen’ aan de hand van handen beschreven moet worden. Waarom duiken er plotseling ‘handen’ op in dit gedicht?

Als Rilke dit gedicht schrijft heeft hij reeds enkele malen het atelier van Rodin bezocht. In het werk van Rodin spelen handen een voorname rol. Hij heeft er honderden gemaakt en in zijn atelier stonden kasten vol met afgietsels van handen in allerlei mogelijke standen. Voor Rodin openbaarde de hand het wezen van de mens. Rodins aandacht voor handen is Rilke niet ontgaan. In zijn monografie over Rodin schrijft Rilke uitgebreid over de betekenis van de hand in Rodins werk en in het gedicht ‘Herbst’ staat ook de hand pars pro toto voor de gehele mens.

Ik wil ook een suggestie doen voor het precieze beeld waar Rilke door geïnspireerd is, dat is de beroemde beeldengroep de ‘Burgers van Calais’. Rodin beeldt in deze beeldengroep het verhaal van de burgers van Calais uit. Als Calais zich in 1347 aan de Engelsen moet overgeven na een lang beleg, staat de Engelse koning toe dat de bevolking gespaard blijft, mits zes vooraanstaande burgers zich overgeven om gedood te worden. Uiteindelijk meldt Eustache de Saint Pierre zich en vijf anderen volgen. In de beeldengroep heeft Rodin de innerlijke worsteling willen laten zien tussen hun levenswil en hun offerbereidheid. Opvallend zijn de armen en de handen van Eustache de Saint Pierre, die loodrecht naar beneden hangen. Ook de handen van de anderen hebben opvallende, vertwijfelde uitdrukkingen. Ze maken ‘gebaren’, een woord dat vaak terugkomt in Rilkes beschrijving van deze beeldengroep in zijn monografie over Rodin. Ik denk dat de eerste hand waar Rilke in het gedicht ‘Herbst’ op wijst geïnspireerd is door de hangende, vallende linkerhand van Eustache de Saint Pierre. Bij de ‘andre’ (handen) waar hij naar verwijst heeft hij de overige handen van de burgers voor ogen gehad. Ook zij gaan hun dood tegemoet: es ist in allen. Met deze beelden in het achterhoofd is Rilke gaan schrijven over de vallende bladeren die gebaren maken. In hun gebaren ‘verneinen’ de bladeren, ze ontkennen of misschien beter: ze wijzen af. Ze ondergaan een zelfde innerlijke worsteling tussen willen leven en moeten sterven als de burgers van Calais.

Als de laatste regels van Rilkes gedicht op God wijzen, dan kunnen ook andere beelden van Rodin door zijn hoofd hebben gespeeld. Rilke heeft wellicht voorstudies van de beelden ‘Le Cathedral’ (oorspronkelijke titel: ‘ark van het verbond’) of ‘Le Secret’ voor ogen gehad. Beide voorstudies bestaan uit twee (rechter)handen en laten zien wat Rilkes laatste versregels uitdrukken: de handen omhullen en beschermen een ruimte – waarin de mens zijn val maakt. Of uiteindelijk ook niet. De burgers van Calais brachten het er levend van af. Op het allerlaatste moment intervenieerde de hoogzwangere koningin van Engeland bij haar man. Het zou een slecht voorteken zijn voor haar kind als deze mannen stierven.

Tenslotte: het is ook mogelijk dat Rilke met de ‘Einer’ op Rodin doelt2. Dan is Rodin de godheid die de hele wereld – of in ieder geval de burgers van Calais – in zijn handen houdt. Dat past in het romantische tijdsbeeld waarin aan de scheppende artiest goddelijke eigenschappen werden toegeschreven. Het past ook bij de erotisch-verliefde roes die Rilke bij zijn bezoeken aan Rodin overviel. Dan is Rodin – net als bij La main de Dieu – de god die mensen schept en in handen houdt. Dat doet hij door met veel tederheid hun worsteling met leven en dood uit te beelden.

Coen Wessel

1    Ik wil collega A. G. Soeting danken dat hij mij attendeerde op zijn artikel ‘Jacques Beers (1902-1947) ein unbekannter niederländischer Kirchenmusiker’ dat verscheen in het I.A.H. Bulletin nr.39 (2011) S. 217-228. Aan dit artikel ontleen ik de informatie over de ontmoeting van Pötzsch met het werk van Rodin.

2    Michaela Kopp-Marx deed mij deze suggestie.