De Hervormde Oproep over Nieuw-Guinea (II)

logo-idW-oud

De Hervormde Oproep over Nieuw-Guinea (II)

In 1949 was de zendingsleiding verdeeld geweest over het niet-overdragen van Nieuw-Guinea. Maar naarmate het dekoloniseringsproces in kracht toenam in de jaren vijftig, en Indonesië in de VN steeds meer gehoor kreeg voor zijn claim dat Nieuw-Guinea tot het grondgebied van Indonesië hoorde, groeiden de aarzelingen. Eerder dan de meesten besefte men in de zending en enkele verwante circuits, zoals de Commissie voor Internatonale Zaken van de Oecumenische Raad en de vereniging Nederland-Indonesië, dat Nederland met zijn Nieuw-Guineabeleid internationaal steeds meer geïsoleerd raakte en dat kerk en volk in Nieuw-Guinea op den duur alleen maar de dupe konden worden. Zo kwam de Hervormde zending ertoe om aan de Hervormde synode te vragen in een Herderlijk Schrijven de Nieuw-Guineakwestie aan te snijden. In die naoorlogse jaren, toen de Hervormde Kerk zichzelf als sprekende kerk herontdekt had en bovendien bezig was een sterk apostolaire gerichtheid te ontwikkelen, kwam het vaker voor dat zogenaamde organen van bijstand niet alleen op verzoek van de synode uitspraken voorbereidden, maar ook zelf voorstellen deden. Het moderamen van de synode voelde wel voor het voorstel van de zending, maar had aarzelingen over de toespitsing ervan. Het moderamen ging akkoord, maar had aanvankelijk meer gevoeld voor een uitspraak over het geheel van de Nederlands-Indonesische betrekkingen die toen door de processen tegen Jungschlaeger en anderen op een dieptepunt waren beland en enorm veel aandacht kregen in de Nederlandse pers.

Wat wilde de zendingsleiding? Een uitgewerkte visie had men niet. Een of andere vorm van internationaal beheer leek hen het meest aantrekkelijk. PvdA-senator Schermerhorn had daarvoor al in 1952 in een artikel in Wending gepleit. Hij en zijn Indonesische tegenpool Syahrir waren de architecten van het beroemde akkoord van Linggajati eind 1946, waarbij de uitgangspunten voor de overdracht van de soevereiniteit over het voormalige Nederlands-Indië waren vastgesteld. Om die reden werd Schermerhorn in Nederland verguisd als de man die ‘ons Indië’ had verkwanseld. De zendingsleiding deelde zijn ideeën maar vond dat de kerk geen concrete voorstellen moest doen. De kerk diende zich te beperken tot haar profetische taak. In de gedachtegang van de zendingsleiding hield dat in dat vraagtekens gezet dienden te worden bij wat vrijwel iedereen in Nederland toen vanzelfsprekend vond, nl. dat het Nederland Nieuw-Guinea terecht beheerde en dat de Nederlandse regering in 1949 gelijk had gehad om eenzijdig Nieuw-Guinea uit te zonderen; er moest volgens de zending een bevredigender oplossing komen die voldoende draagvlak in de internationale gemeenschap zou hebben. De synode besloot op 14 juni 1956 dat voorstel over te nemen met dien verstande dat de synodale uitspraak niet Herderlijk Schrijven zou heten maar Oproep en dat de tekst ook meer het karakter van een Oproep zou krijgen. Het oorspronkelijke concept van algemeen secretaris van de zending S.C. graaf van Randwijck werd op verzoek van de synode in één nacht omgevormd door theologisch hoogleraar en lid van de Raad voor de Zending A.J. Rasker, geassisteerd door theologisch hoogleraar J.C. Hoekendijk en oud-zendingsarbeider C.L. van Doorn. Het kreeg de wijdlopige naam Oproep van de Generale Synode der Nederlandse Hervormde Kerk tot bezinning op de verantwoordelijkheid van het Nederlandse volk inzake de vraagstukken rondom Nieuw-Guinea. De wijdlopigheid gold overigens niet de inhoud: die was in een voor die tijd heldere en compacte stijl gesteld. Kernpunt van de Oproep was de volgende uitspraak: ‘Het is niet de taak van de Kerk een oplossing voor deze kwestie aan te wijzen. Maar in het licht van het tot dusver gezegde mag en moet de Kerk wel uitspreken dat een oplossing niet kan bestaan in een voortzetting van de bestaande aanvechtbare en onzekere situatie. Nederland zou bereid moeten zijn, zijn aanspraken om alleen op eigen gezag Nieuw-Guinea te besturen, te laten vallen en toe te stemmen in een regeling van dit bestuur in een zodanige overeenstemming met de volkerengemeenschap, dat zowel de beste behartiging der bevolkingsbelangen als de grootst mogelijke staatkundige stabiliteit redelijkerwijs gewaarborgd is.’

Een storm van protest brak los. Eerst in de dagbladpers en vervolgens binnen de Hervormde Kerk. Nog vóór de Oproep op 22 juni gepubliceerd werd was met name de rechtse pers al over de Hervormde synode heen gevallen. De Telegraaf had op 19 juni scherpe kritiek uitgeoefend: de Hervormde Kerk ging hiermee haar boekje te buiten aldus de krant. De kerk mengde zich in het politieke debat en dat was volgens de krant ontoelaatbaar. Ook de NRC liet zich niet onbetuigd. Op 20 juni schreef deze krant dat zendingsbelangen in Indonesië de drijfveer waren geweest van de Hervormde synode en dat dus aan de vermeende belangen van de kerk elders de werkelijke belangen der Papoea’s ondergeschikt gemaakt waren. En op de dag van publicatie suggereerde Trouw dat de synode zich voor een partijpolitiek karretje had laten spannen en vroeg zich af waar in dit geschrift het licht van Gods woord te vinden was.

De artikelen in de kranten voor en op de dag van verschijnen van de synodale Oproep over Nieuw-Guinea wekten binnen de Hervormde Kerk grote beroering. Al op 27 juni (de Oproep viel bij predikanten en kerkenraden op 28 juni in de bus!) kwam het eerste protest al in de publiciteit. Het kwam van een Groningse wijkkerkenraad. De rechtse pers besteedde veel aandacht aan de protesten van Hervormden en hielp zo de verontwaardiging aan te jagen. Elseviers Weekblad liet vijf Hervormde coryfeeën uit Confessionele Vereniging en Gereformeerde Bond aan het woord om uiting te geven aan hun afkeuring van de Oproep. De Utrechtse hoogleraar (en geharnast strijder voor ‘Rijkseenheid’) F.C. Gerretson besteedde zijn rubriek in De Telegraaf aan een felle aanval op de synode. Hij noemde de Oproep ‘een droevig monument van pretentieuze incapaciteit’ vanwege het zijns inziens op niets gebaseerde vertrouwen dat een internationale oplossing wél stabiliteit zou bieden. Binnen twee weken na publicatie van de Oproep was er een comité opgericht van mensen die zich Bezwaarden Synodale Oproep noemden, vermoedelijk de eerste actiegroep binnen de Hervormde Kerk. In de loop van de maanden juli en augustus van 1956 woedden op kerkelijk erf vele, vaak verhitte, discussies. In veel kerkenraden en kerkbladen werd over de Oproep gepraat. In de kerkbladen van grote gemeenten zoals Amsterdam en Rotterdam werd die discussie ook met kracht van argumenten voor en tegen gevoerd. In veel andere kerkbladen werd de deksel op de pot gehouden en beperkte men zich tot zakelijke informatie: de Oproep werd gepubliceerd, soms ook de toelichting die door het synodebestuur een maand later gepubliceerd werd en de hierna te noemen Open Brief van Haitjema. Vooral in landelijke bladen als Woord en Dienst en De Hervormde Kerk werd een brede en open discussie gevoerd.

Ook bladen met een breder lezerspubliek dan de leden van de Hervormde Kerk deden mee aan de discussie over de Oproep. Het zal de lezers van dit blad niet verbazen, dat In De Waagschaal daar bij hoorde. De meeste redacteuren waren Hervormd en vermoedelijk de meeste lezers ook, dus vanzelfsprekend was er een sterke betrokkenheid bij wat er binnen de Hervormde Kerk gebeurde, vooral als dat de hartelijke instemming had van de redactie. K.H. Miskotte was in die jaren nog hoofdredacteur en J.J. Buskes actief lid van de redactie met een eigen rubriek ‘Terzijde’. Beiden hadden zich krachtig ingezet voor de apostolaire gerichtheid van de Hervormde Kerk. Buskes had tussen 1945 en 1949 krachtig gepleit voor het goed recht van de Indonesiërs op een eigen staat en geprotesteerd tegen de ‘politionele’ acties van Nederland tegen de jonge Republiek Indonesië. Te verwachten was dus dat de Oproep van de Hervormde synode over Nieuw-Guinea niet alleen aandacht zou krijgen in In De Waagschaal maar ook hartelijke instemming. Toch kwamen niet alleen voorstanders van de Oproep aan het woord. Ze vormden echter wel de meerderheid. Ik zal een greep doen uit de vele artikelen, die in de loop van 1956 gewijd werden aan de Oproep en laat twee voorstanders en een tegenstander aan het woord.

Hans van de Wal