Waarom werd Barth vertaald

logo

 

 

WAAROM WERD BARTH VERTAALD?

Voor Arie Spijkerboer, Barth-vertaler bij uitstek

Waarom moesten sommige teksten van Karl Barth zo nodig in het Nederlands? Ik kijk er de eerste vertalers op aan: R.J. Limburg in 1934, K.H. Miskotte in 1935 en P.G. van den Hooff in 1936. De jaartallen markeren het moment van de scheiding der geesten in West Europa. Daar moet het mee te maken hebben. Ik blader door die eerste drie producten heen.

1) K. Barth, Bezinning. Uit het Duitsch vertaald door Rob Limburg, ‘sGravenhage z.j. (1934)

De eerste tekst van Karl Barth die in het Nederlands werd vertaald was het vlugschrift ‘Theologische Existenz heute!’ (1933). Het was zijn openlijke confrontatie met de Deutsch Christen, die wilden integreren in de Nationaal Socialistische Staat. Men hoefde geen theoloog te zijn om te begrijpen wat hier op het spel stond. Dit statement zou een bredere groep politiek bewuste lezers in Nederland kunnen raken en precies dat maakte een vertaling opportuun. Het waren echter niet de kerken die het initiatief tot een vertaling namen en het waren ook geen theologen die zich opwierpen als vertalers. Uitgeverij D.A. Daamen in Den Haag besloot tot uitgave en de vertaler werd Rob Limburg. Deze R.J. Limburg (Tomohon 1895 – Zuidlaren 1973) werkte vóór, tijdens en ná de Tweede Wereldoorlog als publicist, voornamelijk als vertaler, die zowel romans van de sociaal activistische schrijver Upton Sinclair als boeken over de Quakers in Nederland bekend maakte. Hij was te vinden – zo deelde mij Herman Noordegraaf mee – in pacifistische kringen en publiceerde onder meer voor Kerk en Vrede, de beweging die tussen 1924 en 1934 een enorme opgang beleefde. In 1934 verscheen er van zijn hand bij Uitgeverij Servire een vertaling van H. Knickerbocker, Komt er oorlog in Europa? In datzelfde jaar heeft hij Barths tekst vertaald.

De brochure is overigens niet dadelijk te herkennen als een vertaling van ‘Theologische Existenz heute!’ De titel is veranderd in ‘Bezinning’, blijkbaar om het belaste begrip ‘theologie’ te vermijden. Maar de letters vlammen rood op en de flaptekst geeft (bij wijze van inleiding) de bedoeling van het geschrift zonder omwegen aan: Een onverschrokken woord van Barth. Een oproep tot bezinning over de taak van de hedendaagsche kerk in Duitschland – Een woord ook voor ons. De kwaliteit van deze eerste Nederlandse vertaling van Barth is opvallend goed. De gecompliceerde, halsbrekende zinnen worden op soepele wijze in de ontvangende taal overgedragen, waarbij de structuur van de tekst toch zoveel mogelijk bewaard blijft. Germanismen zijn vermeden. De tekst komt eigentijds over. Kortom, de lezer proeft onmiddellijk het voordeel van de beroepsvertaler. Uiteraard kan men twisten over de weergave van de uitdrukking ‘zur Sache’ (4) met ‘over de eeuwige werkelijkheid’ (6) of ‘over eeuwige waarden’ (10). Dat neemt niet weg dat men slechts met respect naar deze eerste Nederlandse vertaling van Barth kan terugzien.

2) K.Barth, De Apostolische Geloofsbelijdenis. Voor Nederland bewerkt en van aanteekeningen voorzien door dr. K.H. Miskotte, Nijkerk 1935.

De tweede Nederlandse uitgave van Barths werk was van een heel andere orde. In 1935 verzorgde K.H. Miskotte ( Utrecht 1894 – Voorst 1976) namens Callenbach in Nijkerk de vertaling van een reeks colleges van Barth. Het werd een stevig studieboek. De inleiding roept het ontstaan van deze publicatie in herinnering. Barths positie aan de theologische faculteit in Bonn was uiterst onzeker geworden sinds men aan zijn loyaliteit jegens het Nazi-regime twijfelde. Hoewel de plannen om hem in Utrecht te benoemen waren gestrand, organiseerde de theologische faculteitsvereniging in 1935 een serie colleges, waarin Barth de artikelen van het apostolicum behandelde. Het was uiteraard een buitenkans om hier zijn laatste inzichten in vogelvlucht aangeboden te krijgen. Tegelijk bracht Barth in persoon het politieke drama binnen dat zich in Duitsland voltrok. Het portret dat Miskotte van zijn optreden tekent, vormt onuitgesproken een contrast met dat van de Duitse Führer. ‘Het was zoo schrikkelijk nuchter, zonder eenig decorum. En de heele sfeer…zoo zonder sensatie. Maar hoe wonderlijk paste dit tenslotte bij de man zelf: wat een gewoon gezicht…Zoo helemaal geen geniaal iemand, zoo heelemaal geen leider…En – hoe zal men dit verklaren? – juist zóó verschijnt hij als doctor ecclesiae…’ (7). Dit optreden in het Utrechtse rechtvaardigde een Nederlandse uitgave. Maar Miskotte wilde meer dan alleen een vertaling. Mocht hij niet in een eigen toelichting aantonen hoe de dialektische theologie de richtingenstrijd in Nederland voorgoed had doorbroken? Barth raadde het hem af. Maar waren deze collegedictaten wel toegankelijk genoeg voor de niet ingevoerde lezer? Moest er niet veel uitgelegd worden, verwezen naar eerdere publicaties en gezinspeeld op discussies die in Nederland gevoerd werden? In die richting is Miskotte aan het werk gegaan, waarbij zijn notities bijna de helft van het boek innamen. Terecht typeerde E. Busch hem als ‘diepzinnig commentator’ (Karl Barths Lebenslauf, München 1975, 273). Miskotte kwalificeerde zijn vertaling als een ‘bewerking’. Dat betekent niet alleen dat hij zich heeft bewogen in het bekende spanningsveld tussen vrijheid en trouw jegens de tekst. Met ‘bewerking’ bedoelt hij óók dat hij fragmenten heeft toegevoegd. Soms ving hij een aanvulling op uit de mondelinge voordracht, soms nam hij een gedachte over uit de vragenbeantwoording, maar zelfs besloot hij om alinea’s uit andere geschriften van Barth in de tekst in te voegen. Barth vond het best, haast Miskotte zich ons te verzekeren (11). Maar men vraagt zich wel af, waarom de vertaler dit nodig vond? Misschien geeft hij in zijn inleiding impliciet een antwoord, waar hij de vormgeving van deze colleges ter sprake brengt. Hij mist er de prachtige taal van de Romeinenbrief en evenzeer de zorgvuldige distincties van de Kirchliche Dogmatik. ‘Dit is compact, droog en autoritair. Het zal veel minder bekoren. Hier is een eenvoud, weerloos en ergerlijk. Het zal velen afstooten’ (12). Poogde Miskotte met zijn toevoegingen de kracht van deze theoloog beter over te brengen bij het Nederlandse publiek?

3) De levende God. Preeken en voordrachten van Karl Barth, W.J. Aalders (inl.), P.G. van den Hooff (vert.), Amsterdam 1936.

W. J. Aalders, hoogleraar godsdienstwijsbegeerte in Groningen, voortgekomen uit de ethische richting, stelde op verzoek van Ten Have in 1936 een ‘beknopte bloemlezing’ samen voor de ‘general reader’ (blz 10). Hij wilde ‘den forschen, zwaren klank van deze eerlijke Zwitserse stem’ zo laten horen, dat het duidelijk zou worden hoe deze theoloog de mensen persoonlijk aanspreekt in de situatie, waarin hij en zij nu verkeren (11,12). Hoewel hij reserves heeft jegens Barths antithetische theologie, bewondert hij hem om de ‘onuitsprekelijke kracht’ van zijn verzet ‘tegen den koers der Duitsche regeering’. (9). Hij hoopt dat deze stem gehoord zal worden in de kringen van de gereformeerde gezindte, zo goed als bij de mensen van de Oxfordbeweging en zeker ook bij hen die buiten het bestaande kerkelijke leven staan.

De bundel opent met twee stevige preken uit Die grosse Barmherzigkeit (1935). Bepaald een vondst is de meditatie ‘Vertrouwen’ (op basis van een stenogram, Kaiserswerth 1935), waar de dialektische denkbeweging in enkele lijnen en existentieel geláden neergezet wordt. Het hoogtepunt van de bundel is het afscheid van de studenten in Bonn onder de titel ‘Genade’ (Theologische Existenz heute 25, 1935), waarin Barth de betekenis aangeeft van zijn breuk met de politieke koers en met het conventionele christendom. De daarop volgende vier lezingen behoren tot de kernteksten van Barths theologie uit die jaren. Achtereenvolgens komen aan de orde: de identiteit van Gods Woord als ‘evangelie’, de éénvoud van Gods woord in de verhouding van ‘evangelie en wet’, de zin van het ‘belijden’ van de kerk en het ‘getuigen’ van de christen. Aalders heeft blijkbaar geaarzeld in zake de titel. Hij meende de prediking van Barth het beste te kunnen samenvatten met de tautologie ‘God is God’, zoals ook op het graf van de Haagse predikant J. H. Gerretsen staat geschreven (12). Maar hij koos uiteindelijk voor ‘De levende God’. In beide gevallen zijn het uitdrukkingen uit het theologisch taalveld van één van Barths kerkvaders: Hermann Kutter.

P.G. van den Hooff (Amsterdam 1901- Soest 1978) werd aangetrokken als vertaler. Deze van huis uit gereformeerde theoloog was – leer ik van Frans Rozemond – aanvankelijk geïnspireerd door A.H. de Hartog, trad toe tot het ‘Hersteld Verband’ en raakte steeds meer op het spoor van Barth. Later, in de Hervormde Kerk, zou hij een zeer gewaardeerd en geestig synodepreses worden, en wel met name in de tijd van de eerste toenadering van Gereformeerden en Hervormden. (1961-1965). Nog in zijn eerste gemeente te Zaandam deed hij het vertaalwerk voor deze bundel. Hij stelde zich daarbij – anders dan Miskotte – volstrekt dienstbaar op aan de tekst. In zijn voorwoord als vertaler verzekert hij: ‘ik heb mij zoo nauw mogelijk aangesloten bij de bouw van Barth’s eigen zinnen.’ Daar staat tegenover dat hij als predikant een gedragen kanselstijl niet geheel kon vermijden. Dit patina verdoezelt echter geenszins de betekenis van deze bundel. Ze vormt een uitstekende toegang tot de kleine geschriften van Barth.

Nog eens: waarom begon men Barth te vertalen? Het feit van de machtsovername in Duitsland had de stoot gegeven. Ze wilden méé doen met de manier waarop hij zich daar tegen keerde.

Maarten den Dulk

(In de Waagschaal, nw. jrg. 36, 2007. nr. 8)