Vertalen en verzieken

logoIdW

 

Als je, zoals ik, gelooft dat we sola scriptura (en sola fide en gratia!) hebben te leven en je weet, zoals ik, dat we dus buiten de woorden van die Schrift niets hebben en je ziet dan waar de gemiddelde kerkmens mee wordt afgescheept, dan staat het huilen je nader dan het lachen. Dat is ook wat ik vaak op de kansel zeg: ‘Ik zit goed, ik heb Hebreeuws en Grieks geleerd, maar jullie krijgen knollen voor citroenen.’

Luister, als we alléén de woorden hebben, moeten we er zuinig mee omgaan. Als we het niet meteen begrijpen, moeten we het misschien niet in begrijpelijk Nederlands weergeven, zodat er nu meer staat dan wat er stond. Dan maar onbegrijpelijk. Want na ons begrijpt iemand het misschien beter. Bijvoorbeeld de ‘kataluma’ uit Lucas 2 – uitspanning ware een adequaat Nederlands equivalent – komt nog een keer voor bij Lucas als de ruimte waar het zogenaamde Laatste Avondmaal gevierd wordt (22:17). Tot op heden is me het verband niet duidelijk, maar dat is geen reden om het verband in de vertaling te verbreken. Het lijkt of de redactie van de Nieuwe Bijbelvertaling heeft besloten dat kerkmensen geen oneffenheden in de tekst mogen tegenkomen. Naar het waarom blijft men raden, immers de richtlijnen voor de vertaling zijn nog steeds geheim (!). Ik weet wel, dat het me een wekelijkse ergernis is, te zien welk aftreksel de gemeente zou moeten worden voorgelezen. Ik doe het ook niet en grijp naar de Naardense Bijbel, die mij echter met zijn ENE ook immer meer stoort. Meestal maak ik dan maar zelf de (proeve van) vertaling en leg uit waarom. Eigenlijk doe ik dat al meer dan dertig jaar, maar eerst was het de NBG, die je niet wekelijks wilde kapittelen… good old days. Het komt hierop neer: de lezer wordt niet zeer serieus genomen en men wil hem (lees-) moeilijkheden besparen.

Laatst had ik het weer met Lucas 18: 1-8 (zie vertaling pag. 26). Als alle gelijkenissen gelijkenissen van het koninkrijk der hemelen zijn, dan bevatten ze alle de gang van zaken onder het bewind van deze God. Wat kan dat zijn in dit geval? De inleiding van de gelijkenis zegt: het gaat over bidden en niet verslappen. Bidden is (bij Lucas) meestal het bidden van Jezus zelf, op een eenzame plaats, op een berg et cetera. Blijkbaar is de andere kant van bidden dat je weet waar je moet zijn in de wereld op grond van je gebed. Miskotte zou zeggen: gebed en gehoorzaamheid horen bijeen. Hoe zit dat hier? We hebben een weduwe, dat is niet alleen iemand zonder man, het is iemand die geen rechtspersoon is, een machteloze zoals de wees, de gebukte, de arme, het kind. En we hebben een rechter. Dat is in de Schrift iemand die mensen aan hun recht helpt in de zin dat ze tot hun recht komen. Daarom is de vergelijking met God zo terecht. Dat is immers het programma van deze God: dat ‘alle gerechtigheid vervuld zou worden’ (Mt 3: 15). Daarom weet de weduwe dat ze aan het juiste adres is. Ze kent de Schrift, ze weet: ‘God is een rechtvaardig rechter’ (Psalm 7: 12) en ook ‘Hij is de vader der wezen en de rechter der weduwen’ (Psalm 68: 6). Dus ze is met haar deurenroffelend gebed aan het juiste adres.

Maar, o wee. Een rechter die God niet vreest en de mens niet is toegedaan. Het eerste blijkt uit het laatste, uiteraard. Wie de mens niet is toegedaan is ook niet godvrezend, al waadt hij tot zijn knieën door de christelijkheid, kerkelijkheid, confessionele partijdigheid. Nu wordt het spannend. Want er is geen tegenstelling tussen de gelijkenis en haar toepassing. Wat je elders wel vindt: ‘Indien dan gij, hoewel ge slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader in de hemelen’ enzovoort (Lc 11: 13). Dit ‘hoeveel te meer’ ontbreekt hier. In de vertaling vaak niet. Dit leidt ertoe dat men toch die kant uit vertaalt: als die onrechtvaardige rechter al recht doet, dan God helemáál. Maar het stáát er niet! In de tekst die er staat wordt God ten tonele gevoerd als een niet godvrezende. En dat is de vraag die we hebben te stellen: Kan dat? Ik weet niet hoe het met mijn collega’s zit, maar in de decennia van mijn predikantschap heb ik waarschijnlijk als meest gestelde vraag bovenaan staan: als er een God is, hoe kan Hij dan dit of dat toelaten? En ging dat niet altijd over iets ergs, een enge ziekte, een ontijdige dood, een of andere ramp et cetera? En hield die vraag niet steevast in dat God de mens niet is toegedaan? En dan is God ook niet godvrezend! Je kunt roepen en bidden tot je een ons weegt, forget it! Er zit een mijl afstand tussen wat je hoort (in de Schrift) en wat je ziet (in de wereld). Hoe houd je die spanning uit? De tekst zelf gaat in op deze kwestie, als je tenminste met je tengels van de woorden afblijft! Hoor maar het slot:

‘Hoor, wat de rechter der ongerechtigheid spreekt:

God nu,

zal Hij niet recht doen aan zijn uitverkorenen

die (luid) tot Hem roepen, dag en nacht?

en zal Hij lankmoedig zijn jegens hen?

Ik spreek tot jullie: Hij zal hen met snelheid recht doen.’

Dit gaat niet samen: snelheid en lankmoedigheid. Lankmoedig (Hebr. ereg appaiiem) is overal in de Schrift, dat God nog niet ingrijpt met zijn toorn. Hij houdt zich in, maar zijn neusgaten snuiven in woede. Tenzij je deze oneffenheid uit de tekst haalt. Dat doet bijna iedereen. Alleen niet de Statenvertaling en de Zürcher Bibel. De NBV verdoezelt dit ook weer, in gezelschap van alle vertalingen van de laatste tijd, en vertaalt: ‘Of laat hij hen wachten?’ Ten onrechte. Immers een nieuwe vraag dient zich aan: ten aanzien van wie geldt die lankmoedigheid? Toch niet die stumpers die luid tot Hem roepen om redding? Wie dan? Er blijft er maar één over: de wederpartij. Degenen die niet doen wat er gedaan moet worden aan het luide roepen. Want hen wil de Here God er ook bij hebben.

Don’t take my word for it! Luister naar 2 Petrus 3: 8v:

‘Doch dit ene mag u niet ontgaan, geliefden,

dat één dag bij de Here is als duizend jaar en duizend jaar als één dag.

De Here talmt niet met de belofte,

al zijn er die aan talmen denken,

maar Hij is lankmoedig jegens u,

daar Hij niet wil, dat sommigen verloren gaan,

doch dat allen tot bekering komen.’

Het gaat hier om wat de Duitsers het probleem der Naherwartung noemen en Huub Oosterhuis ‘Waar blijft U met uw wonderen?’ De Here God is lankmoedig jegens de schurk in het stuk (de Zürcher Bibel voegt na Langmut tussen haakjes toe: ‘gegen ihre Gegner!’ Good for you!) en houdt zijn woede (nog) in. Daarvan worden intussen zijn uitverkorenen de dupe. En nu komt de verkondigende wending, die pas aan de orde kan komen, als eerst alle woorden hun plaats en functie behouden mogen.

Wat blijkt? Lucas gebruikt dit woord uitverkorene op een paar plaatsen van Jezus, waar de andere evangelisten dat niet doen. Bijvoorbeeld bij de verheerlijking op de berg (Lc 9: 28-36) zegt de stem uit de wolk niet ‘Deze is mijn Zoon, mijn geliefde’ (Mt en Mc), maar ‘Deze is mijn Zoon, de uitverkorene’. Evenzo bij de kruisiging. Daar roept de meute niet, zoals bij Mattheüs, ‘Als je de Zoon bent van God, red je zelf’, maar: ‘Laat Hij nu zichzelf redden, indien Hij de Messias Gods is, de uitverkorene’. Hier krijg je een antwoord. Denk niet dat Ik, de Heer, niet weet van jullie lijden en sterven. Zie Mijn Zoon en zijn lijden en sterven. En die heeft geroepen en gebeden, met zweet als bloeddruppels (Lucas alleen!). In alle lijden en sterven zijn jullie niet alleen, maar begrepen in Zijn lijden en sterven. En Opstanding! Dus. Reeds. Kijk, zo schrijf je een Evangelie!

De gelijkenis eindigt met: ‘Zal de Zoon des mensen, als Hij komt het geloof vinden op aarde?’ Mij dunkt, dat we zouden kunnen beginnen met meer geloof te hechten aan de teksten in hun overgeleverde gestalte en aan wat zorgvuldig omgaan daarmee kan opleveren. En in Godsnaam, schei uit de mensen te beledigen met je glad gestreken tekstweergaves, die meer kapotmaken dan drank kan goedmaken.

 

PROEVE VAN VERTALING van Lucas 18: 1-8

 

  1. En hij sprak een gelijkenis tot hen

met het oog daarop, dat ze altijd moesten bidden en niet verslappen,

  1. en hij sprak:

Een rechter was er, in een stad,

die God niet vreesde

en de mens niet was toegedaan.

  1. En er was een weduwe in die stad

en ze kwam telkens tot hem

en sprak:

Doe mij recht van mijn wederpartij.

  1. En hij wilde niet, een tijdlang,

maar daarna zei hij bij zichzelf:

Ook al vrees ik God niet

en ben ik ook de mens niet toegedaan:

  1. omdat ze mij moeite verschaft,

zal ik deze weduwe recht doen,

opdat ze niet tot het einde steeds blijft komen

en mij op het gezicht slaat.

  1. En de Heer zei:

Hoort wat de rechter der ongerechtigheid spreekt:

  1. God nu,

zal Hij niet recht doen aan zijn uitverkorenen,

die (luid) tot hem roepen, dag en nacht?

en zal Hij lankmoedig zijn jegens hen?

  1. Ik spreek tot jullie: Hij zal hen met snelheid recht doen.

Doch de zoon des mensen,

zal hij wanneer hij komt het geloof vinden op de aarde?

Wim de Leeuw

Ds. W. de Leeuw is emeritus predikant (PKN) en heeft een praktijk als levenscoach