Dichter bij het geheim

logoIdW

 

DICHTER BIJ HET GEHEIM – IDA GERHARDT

Ze zegt het in één van haar gedichten zo: De taal slaapt in een syllabe en zoekt moedergrond om te aarden. Nooit tevergeefs grijp ik overdag of ’s nachts naar de verzamelde dichtbundels van Gerhardt. Wanneer je haar woorden wakker leest, is er altijd een waarneming, een verbeelding, een verwijzing naar een figuur of zinsnede uit de klassieke oudheid of een nog niet eerder ontdekt structuurelement dat achter blijft op de ‘soil of your soul’.

Het is me opgevallen dat de woorden van Gerhardt het bij uiteenlopende life-events goed doen. Zo staat in de voorbeeldboeken van de drukker als optioneel gedicht haar: Wieg. Geur van honing en jonge melk, van een nestdiertje, dat slaapt. Een ademhalen van dons. En speurbaar aan de neusvleugels, de geur van wat gebeurd is. Geboorte. Geheim. Onlangs ontvingen we een uitnodiging rondom een huwelijksjubileum, met daarop deze woorden: Wanneer de zwaluw aan de balken bouwt, de ooievaar zijn breedste vlucht ontvouwt, de koekoek in de wilgen niet kan zwijgen…Kus het geluk, dat u is toevertrouwd. En ook in ‘leven en dood’ literatuur, of rondom het thema ‘oud zijn’, of in het kader van het zogenaamde ziekenbezoek stuit je bij gelegenheden op gedichten uit haar oeuvre. De uitdrukking in een van haar gedichten een mens, door pijn getatoueerd is niet meer weg te denken uit ons collectieve bewustzijn.

We kunnen rustig stellen dat haar gedichten bekend zijn, circuleren, gelezen en geraadpleegd worden. Het Ida Gerhardt Genootschap helpt daarbij en men kan in Zutphen zelfs dolen en dromen in de voetsporen van de dichteres, want Gerhardt, van de generatie Achterberg/Nijhoff, staat daar voor ‘wandelpoëzie’. Voor mij is de mooiste wijze waarop de woorden van Gerhardt (en Van der Zeyde) worden bewaard overigens het dagelijkse liturgische gebruik van hun psalmvertaling in zo’n veertig abdijen en communiteiten in Nederland en Vlaanderen. Maar over de psalmberijming zullen we het hier verder niet hebben.

‘Receptief durven zijn, zonder vrees’, zo typeert Gerhardt ergens zelf de omgang met poëzie. Dat is wat mij blijft fascineren in haar gedichten: die ontvankelijke houding ten opzichte van het leven zèlf. Een geluid dat ze hoort, een gevoel dat haar bekruipt, een boottocht die ze onderneemt, je wordt erbij bepaald en vervolgens uitgedaagd om daarin ook andere, diepere dingen te horen en te zien. Alsof ze dat wat achter en boven de waarneembare werkelijkheid uitgaat, daarbinnen aanwijst én zo tegelijk je eigen werkelijkheid transformeert. Het is alsof wat verborgen was, zich plotseling even laat zien, als in een flits oplicht. Maar let wel: als poëzie, het is uitsluitend in code- of geheimtaal beschikbaar. Taal die naar moedergrond zoekt om te aarden…

Het volmaakte

 

Ik gaf mijn kind een zilveren bal.

Het werd zijn één, het werd zijn al;

en hij die steeds met ieder deelt,

hij schreit als iemand er mee speelt.

 

Ik sprak tot hem met zacht vermaan;

hij zag mij lang verwonderd aan

en liet toen stil zijn tranen gaan.

 

Ik gaf mijn kind een zilveren bal:

bracht ik zijn onschuld nu ten val?

Of ben ik blind? – Het goddelijk kind

hield in zijn handjes het heelal.

Bij een eerste lezing van het gedicht is het, naast de herkenbaarheid, de zilveren bal waarover ik struikel. Wat bedoelt ze? Het helpt dan te weten dat Gerhardt hier de verzilverde luchtballon bedoelt, veel groter dan gewone ballonnen, die in de jaren ’20 zeer populair waren en de laatste decennia in allerlei kleuren en vormen terug zijn van weggeweest.

Bij een tweede lezing bepaalt de dichteres je erbij hoe de prille homo ludens niet alleen gestoord wordt in zijn fascinatie en, al is het door zacht vermaan, tot tranen toe wordt geroerd – en je ziet het voor je ogen gebeuren; maar ook word je gewaar dat de zondeval meekomt in al ons opvoedkundig bijsturen. Het betekent een onontkoombare ontmaskering van onze eigen naïeve werkelijkheidsbeleving en een confrontatie met ons onvolmaakte zijn. Hier wijst ze inderdaad dat wat boven en achter de waarneembare werkelijkheid uitgaat, dáárbinnen aan. Het is het leven zelf, in één plaatje.

Vervolgens draait ze het een kwartslag, waardoor er nog een ander licht op valt.

Om de portee van de slotzin te doorgronden, moet wel worden geweten dat het kind Jezus in de schilder- en beeldhouwkunst dikwijls is afgebeeld op de schoot van de moeder met de wereldbol in handen. Het oogt nogal eens primitief, maar is als symboliek veelzeggend. Het zegt dat niet zomaar het zoveelste kindje geboren is, maar dat het lot van de wereld zal blijken met het leven van dit kind verbonden te zijn.

Wat wil in deze punchline gezegd zijn? Ik denk deze richting uit. Het kind wordt hier het kind gelaten, het kindeke Jezus koestert hier zíjn ballon. Nooit zo naar gekeken, maar nu ik het eenmaal zo zie, kan ik het bij een volgende confrontatie met een soortgelijk schilderij of voorstelling moeilijk meer ongedacht laten. Is in de ogen van Christus deze wereld, deze aarde, dan Gods goede schepping?

Hoe ver gaat de incarnatie? Heel ver dus – dat hier het kind Jezus niet los komt van zijn ballon die aarde heet, die volmaakt is in zijn ogen. Ook waar hij tot tranen toe wordt geroerd, ook wanneer hij geconfronteerd wordt met de zondeval en alles en iedereen die daarin wordt meegesleept, geeft hij zijn fascinatie voor die ballon niet op.

Ligt het gelijk eigenlijk wel aan de kant van de ouder, de opvoeder, de leraar en de schriftgeleerde? Of komt die hier, in de confrontatie met het kind en zijn ballon, tot een nieuwe naïviteit?

Peter Verbaan