De herauten van God

logoIdW

DE HERAUTEN VAN GOD

Mogen liefde en trouw jóu nooit verlaten… (Spr. 3: 3-4)

Het is de oerangst van mensen: verlaten worden. Een tweejarige kan in paniek raken wanneer het de ouders niet ziet. Een negenjarige kan zich verlaten voelen op het schoolplein. Een vijfentwintigjarige waant zich, bij alle chaos rond de eros, een dolende ridder. Een veertigjarige weet zich bij het verlaten van zijn bureau en betrekking in de steek gelaten door de collega’s. Een zestigjarige beweert na het overlijden van de partner van God en mens te zijn verlaten. En een vijfentachtigjarige weet zich verstoken, niet alleen van familie en leeftijdsgenoten, maar, steeds onontbeerlijker, ook van mantelzorgers. Wat is er een verscheurdheid en verlatenheid in velerlei gedaante!

De spreukentekst zegt er goed beschouwd iets anders over. De dichter draait het 180 graden om. Dat liefde en trouw jóu niet verlaten. Nog voor de mensen jou of jij de mensen daadwerkelijk verlaat, kunnen deze eigenschappen jou verlaten. Jij laat hen niet los, maar deze begrippen laten jou los. Alsof het zelfstandige realiteiten zijn die liggen vóór je eigen keuzes en afwegingen.

Wat wordt hier precies bedoeld? Ik meen dit: liefde en trouw worden je aangereikt en voorgeleefd als mens in dit leven. Tenminste, als het goed is. Basic trust – daar komt het op aan. Dat leren we van psychologen en pedagogen. Daar kun je levenslang op teren als mens: wanneer je van liefde weet en liefde en trouw de grond vormen waarop jij je levenshuis optrekt. Voor Israël vormde het verbond die basis. Er zijn afspraken gemaakt tussen God en mens. Ze hebben elkaar wederzijds een ja-woord gegeven. Daar kun je van op aan. Maar dan dienen liefde en trouw niet van je te wijken. Dat gebeurt volgens de spreukendichter, wanneer jij je voeten zet op verkeerde wegen. Dan gaan die woorden van je weg. Dan wijken ze uit je leven. De spreukendichter noemt daarbij man en paard en zegt: laat dat niet gebeuren! Want uiteindelijk verlaat jij niet hen, maar verlaten die begrippen jou en dat belooft voor jouw toekomst weinig geluk.

En de dichter zegt er nog wat bij: bindt ze om je hals, schrijf je op de ‘tafel’ van je hart. In de denkwereld van het oude Israël betekent dat zoveel als: ieder woord dat je spreekt, ieder gedachte die bij je opkomt, zal geijkt moeten worden op en getoetst moeten worden aan die twee criteria: liefde en trouw. Zoals de mesusah aan de deur zit bij de orthodoxe jood en die, iedere keer dat hij het huis binnengaat, met zijn hand over zijn hart beseft dat God hem heeft bevrijd uit Egypte en hem deze vaste verblijfplaats geeft, zo gelden die woorden liefde en trouw als de sleutel tot een gelukkig leven in het land dat weliswaar overvloeit van melk en honing, maar waar ook reuzen wonen die dreigen ons en ons geluk te vermorzelen.

Liefde en trouw: ze komen als begrippenpaar veel in het psalmen- en spreukenboek voor, maar zijn feitelijk door heel Tenach heen te vinden. Ze kwalificeren elkaar, als twee-eenheid waarbij, zo schrijft Bonhoeffer ergens, soms eerst de liefde de trouw draagt en later de trouw de liefde. Voor de spreukendichter gelden die woorden niet uitsluitend of allereerst huwelijkspartners, maar ieder mens, ieder mensenkind. Wie de inhoud van die twee begrippen ten volle wil begrijpen en doordenken, komt vroeg of laat op het spoor van hem, die groot is in liefde en trouw (Ex. 34:7). In de in het jongste liedboek gelukkig bewaarde psalmberijming duidden J.W. Schulte Nordholt en Jan Wit het paar als de herauten van God (Psalm 89:6).

Peter Verbaan