Te veel eer om studie van G. Neven ontwerp van een dialogische dogmatiek te noemen

 

 

Te veel eer om studie van G. Neven ontwerp van een dialogische dogmatiek te noemen

Barth in rapport met de 21e eeuw

Gerrit Neven is hoogleraar dogmatiek aan de Theologische Universiteit in Kampen (Oudestaat). Hij is bekend geworden door zijn studies over de theologie van Noordmans. In de daaropvolgende jaren publiceerde hij opstellen over de theologie van Barth, vooral in het Duitstalige tijdschrift Dialektische Theologie. 

Deze studies heeft hij herschreven en uitgebreid tot het boek “Barth lezen”. Jammer dat de oorspronkelijke vindplaatsen niet worden vermeld. Dat zou het onderzoek naar de wording van dit boek vergemakkelijkt hebben. Het boek mag er zijn. Het is een voorbeeld van het thema in de ondertitel: “Een dialogische dogmatiek”. Daarmee bedoelt de schrijver, uitgaande van enkele delen van Barths Kirchliche Dogmatik, een dogmatiek de ontwerpen die in dialoog met onze postmoderne tijd is geschreven. 

Monolitisch blok 

Dis is een gewaagde onderneming, om verschillende redenen. Een ervan en de voornaamste – is deze, dat gezocht wordt naar openingen in Barths Kirchliche Dogmatik naar het denken van onze tijd.

Dat is een zoektocht. De schrijver erkent dat Barths levenswerk, wel getypeerd als een monolitisch blok, een dogmatiek gehouwen uit één centrale gedachte is: de genade van God in Christus. Die vertrekpositie wordt dan in alle onderdelen doorgevoerd en uitgewerkt. 

Neven schetst een wat opener, dynamischer beeld van Barths denken. Het blijkt dat Barth ook anders geïnterpreteerd kan worden; althans, hier anders geïnterpreteerd wordt. Dat is kennelijk de strekking van de term dialogische dogmatiek: Barth in dialoog gebracht met het denken van onze tijd. 

Ik gebruikte hierboven het woord dynamisch – beweeglijk, open, in discussie met. De kernvraag aan deze methode is natuurlijk: In hoeverre heeft Barth dit zelf voorzien en gewild, óf in hoeverre wordt hem deze dynamiek als kracht uit het postmoderne denken opgedrongen? 

Ik meen de schrijver geen onrecht te doen als ik zeg dat hij als deelnemer aan de dialoog het een en ander aan Barth vastknoopt, om niet te zeggen in zijn dogmatiek inlegt. 

Postmodern 

Bij het lezen werd ik steeds herinnerd aan het postmoderne bijbelgebruik. De moderne manier van bijbellezen en bijbelgebruik (ook in de prediking) bestaat hierin het hedendaagse hoorders en lezers (en predikers) vanuit hun gedachtewereld het een en ander in de (verklaring van de) bijbeltekst inbrengen. 

De lezer zal de cruciale vraag herkenen: Is dit nog de boodschap van de Bijbel die in uitleg en verkondiging van de Bijbel doorklinkt, of is het een door de postmoderne hoorder respectievelijk uitlegger bewerkte (en in zekere zin) aangepaste tekst? Naar mijn gedachte is dat de kernvraag aan dit originele ontwerp van een dialogische dogmatiek à la Barth. 

Ik moet er nog wel iets bij zeggen. Het is te veel eer voor dit boek het een ontwerp van een dialogische dogmatiek te noemen. Waarom mag ik dat zeggen? Niet om dit boek van zijn betekenis te ontdoen. Ik vind het in zijn soort een origineel boek en een knappe poging om Barth voor de 21e eeuwse lezer/luisteraar bruikbaar te maken. 

Toch kan ik niet van een ontwerp van een dialogische dogmatiek spreken. Eenvoudig vanwege het feit dat Neven enkele thema’s uit Barths werk bespreekt en laat zien waar je met een interpretatie à la de dialogische methode kunt uitkomen. 

Berkouwer 

Het gaat om thema’s, zo u wilt fragmenten, uit Barths dogmatiek die in gesprek gebracht worden met een postmoderne theologie, en dan verschijnt er een verrassend andere Barth dan in het bekende Barth-boek van Berkouwer uit 1954. 

De kritische vraag is natuurlijk: Wordt aan Barths “Anliegen” meer recht gedaan door Berkouwer dan door Neven? Mijn antwoord is: Beiden hebben hun verdiensten. Ik herinner me dat ik kort na het verschijnen in 1954 met Berkouwer een indringend gesprek over zijn boek heb gehad. 

Analfabeet 

Wat Neven betreft, zeg ik: Hij heeft in de presentatie van Barth wel zijn eigen theologische visie ingebracht. Geen wonder: in de dialoog komen er twee aan het woord. Dus niet alleen Barth. Neven is wel zo fair om duidelijk aan te geven waar en waarom hij een verbinding ziet tussen Barth en het postmoderne denken. Checklist voor mij is dat Neven ook juist bij die onderwerpen zegt dat Barth alt gehouden heeft of zijn zaakjes niet uitgewerkt heeft. Ik zou het juist ongepast vinden om in dit verband de woorden van Izaäk aan te halen: “De stem is Jacobs stem, maar de handen zijn Ezau’s handen”(Genesis 27:22). Daar is sprake van bedrog. Hier is sprake van een hermeneutische methode in dialoogvorm. 

De lezer merkt: ik heb waardering voor dit boek als dogmatische poging. Mijn lezen van Barth komt tot andere resultaten dan Nevens interpretatie. Kern van mijn beswaar is dat Barth zo ongeveer getekend wordt als een theoloog van de Heilige Geest. Ik denk dat er te veel van Noordmans theologische substantie in de interpretatie van Neven is meegekomen. Hoe dynamisch en existentieel Noordmans ook was, hoe fundamenteel in zijn schrijven over de Geest en de schepping, dit dialogisch ontwerp zou hij toch niet kunnen meemaken. 

Nog één opmerking. Nevens tweede zin in zijn Ter inleiding luidt: “Wie Barths werk niet of onvoldoende lees, blijft een analfabeet op het terrein van de theologie.” Laat iedere predikant daarmee toch zichzelf inkeren. Zelden las ik een boek waarin de lat voor iemands theologische existentie zo hoog werd gelegd. Bijna zou ik zeggen: Zo ken ik er nog wel een paar! 

Dr. W.H. Velema

Reformatorisch Dagblad,  2 december 2003