Leven van verwondering

logo-idW-oud

 

Leven van verwondering

Onlangs bedankte een gemeentelid om ambtsdrager te worden met de woorden: ‘ik doe het toch maar niet, dominee. Ik wil ook wel eens bij de winnende club horen’. Het voelde als een dreun in mijn gezicht, maar helemaal ongelijk gaf ik hem niet. Je moet taai zijn en voor de inhoud blijven gaan om het vol te houden in een gemiddelde, vergrijsde randstadgemeente. Het ideaal van de kerk is dat zij de generaties met elkaar verbindt. De praktijk is op veel plaatsen dat dit alleen nog bij een enkele doopdienst gebeurt. Jongere generaties hebben massaal afgehaakt. Veel ouderen hebben ook iets anders aan hun hoofd. En of het proces van kerkelijke afkalving al ten einde is…?

Maar toen had ik de handreiking van de synode nog niet gelezen. Ik zou het boekje genoemd gemeentelid zonder aarzelen hebben gegeven. Met de vraag of hij niet geloofde dat de kerk altijd weer nieuwe groeikansen heeft? Als iedereen zou denken, zoals hij dacht, zou het met de kerk nooit iets worden. Die vraag stel ik ook mezelf.

Leven van de verwondering. Zo dacht ik dat het stuk heette. Toen ik er voor het eerst van hoorde, na een kerkenraadsvergadering, op de fiets naar huis, dacht ik: mooi. Het raakte me, om na een avond vol regel- en afstemwerk, nog eens even tot de kern geroepen te worden. Verwondering. En dat midden op straat, onder het herfstachtige silhouet van een paar oude lindebomen. Het was een hoopvol moment.

Verwondering heeft de beste dichters en theologen gedreven, en is een goede inzet om over het leven en werken van de kerk na te denken. Al had het lidwoord er misschien nog af gekund. Leven van verwondering. Dat is al heel wat en spreekt mij in taal meer aan. Het is minder dik en vol als aanmoediging om verder te zien en verder te denken dan het vanzelfsprekende, in een wereld en context waarin dit onder druk staat. Alles is zo gericht op het materiële. Op het werk, op output en individuele prestatie. Er is nauwelijks tijd voor stilte, gebed en poëzie. Voor verwondering en dankbaarheid. Die tellen niet mee, zo lijkt het.

Nu het stuk voor me ligt, besef ik dat de handreiking een leerstuk is. Leren leven van de verwondering. Dat duidt op een proces, een leerproces. En zo is het ook. De kerk is altijd onderweg. Dit stuk wil haar loutering en bekering dienen. Het wil de dienstenorganisaties (weer) een missionaire functie geven, ten dienste van de groei in de plaatselijke gemeente. Het wil het geloofsgesprek in de ambtelijke vergaderingen richting geven. Op plaatselijk vlak wil het gesprek en beleid stimuleren en als geheel ook de Protestantse Kerk in Nederland een beetje op de kaart zetten. De vraag is of dat allemaal tegelijk kan en lukt. Of de inhoud niet ten koste gaat van de doelstelling en of de tekst niet teveel in losse statements blijft steken.

Maar allereerst wil ik mij verwonderen over het feit dat dit stuk tot stand gekomen is en (met de belofte van een aantal bijstellingen) unaniem door de synode werd aanvaard. Ik ben er dankbaar voor dat een sterk gepluraliseerde kerk niettemin de moed gevonden heeft om zich over haar identiteit, roeping en beleid uit te spreken. Er is meer dat ons bindt, dan ons scheidt. En wij hebben grond onder de voeten. Aansprekend vind ik ook de inzet om de protestantse traditie vruchtbaar te willen maken voor het geheel van de samenleving. En dat de neergang een halt toegeroepen wordt, in een nieuwe geest van vertrouwen.

Dit is niet niets allemaal, al kan men twisten over de wijze waarop dit gebeurt en over de taal waarin dit verwoord wordt (‘ik heb er niets tegen, maar word er ook niet warm van’ zei iemand me onlangs). Het feit ligt er, dat een koerswijziging wordt ingezet. De synode wil af van het verlammende gevoel dat de kerk een aflopende zaak zou zijn. Dat siert haar. Zij zet in bij een verandering van blikrichting: van neergang en pessimisme naar vertrouwen en gerichtheid op groei. Ik zou een slechte dominee zijn, als ik daar niet blij van werd. Er steekt een stuk apostolische aanstekelijkheid in de handreiking, waar je zo de Handelingen naast zou willen leggen.

Een van de woorden die vaak voorkomt is het woord gemeenschap. Het staat in vijf van de acht antwoorden op de vraag wat de PKN wil zijn. Onder de kop ‘gemeenschap rond het Woord’ wordt op de grenzen van het individualistische godsgeloof in de samenleving gewezen, dat op zich positief wordt benaderd. ‘Het protestantisme heeft de enkeling hoog, maar weet ook hoezeer de gemeenschap nodig is’, staat er evenwichtig.

Nu lijkt mij dit accent niet nieuw. De kerk heeft altijd een gemeenschap willen zijn en willen vormen. De vraag is alleen, waardoor dit niet gelukt is de afgelopen decennia. Waarom velen voor hun kerklidmaatschap hebben bedankt en tienduizenden dit jaarlijks nog doen. Een van de beleidsvoornemens aan het slot is, om het imago van de kerk te verbeteren door de vraag te stellen ‘wat het aansprekelijke, aantrekkelijke en appellerende is’ aan de kerk ‘voor de mensen om ons heen’. Dat wil er bij mij zo niet in. Hier mis ik een schakel: die van kritische zelfreflectie. Helpt het, wanneer je je sociologische aantrekkelijkheid verloren hebt, om te roepen dat je toch aantrekkelijk bent? Is dat de wijze om de kerk ‘aan te man te brengen’?

Het kan ook een teken van verborgen machteloosheid zijn. Van een verlegenheid die er is, maar die niet benoemd wordt. We zijn er nog niet. Misschien moeten we het, op zoek naar nieuw élan, eerst en tegelijk ook eens hebben over de lelijkheid van de kerk. Over wat mensen stoort aan de kerk. Ook als gemeenschap. Misschien stelt zij zich vaak wel te sterk als gemeenschap op in een sfeer van ‘ons kent ons’. Ik denk aan het koffiedrinken na de kerkdienst. Daar is niet iedereen op ‘gebouwd’. Sommige mensen komen schuilen onder het dak van de kerk. Het woord en de zegen zijn hun genoeg. De schare zal nooit geheel gemeente worden. Laten we daar dan ook niet op uit zijn. Laat de mensen ook met rust, zou ik zeggen. In vertrouwen op de vrijheid van de kinderen Gods.

Het laatste van de acht antwoorden op de vraag in de handreiking wat de Protestantse Kerk in Nederland wil zijn, spreekt mij het meest aan. ‘De kerk wil een beweging van hoop en verwachting zijn, waarin mensen elkaar dichtbij en veraf inspireren over de grenzen van armoede, onrecht en hopeloosheid heen.’ De kerk als beweging – en dat wereldwijd. Dat is mij uit het hart gegrepen. Ik vind dat we teveel gericht zijn op organisatie, vacatures en het proces van gemeenteopbouw. Hoeveel aandacht, ruimte en energie blijven er over voor de maatschappelijke vragen in de samenleving en op de werkvloer?

Aan het slot van de handreiking staan twaalf beleidsvoornemens. Een bijbels aantal. Ik probeer me de twaalf apostelen erbij voor te stellen. Zijn dit de beleidsvoornemens van een apostolische kerk? Lukt het hier Handelingen voor de geest te halen? Ja en nee.

De inzet bij het volharden vind ik gelukkig en realistisch. Hier staat Paulus voor ons. Tegenover de apathie de voortgang van het evangelie. Onder het kopje ‘geloofsverdieping’ staat nog eens: ‘niet neergang, maar geloof in de kracht van het Woord mag het leven van de kerk bepalen’ (met een verwijzing naar Johannes). De missionaire roeping van de kerk komt ter sprake in het derde uitgangspunt, vanuit de gaven die de onderscheiden gemeenten en gemeenteleden gegeven is. De kerk wil nieuwe groepen mensen aanspreken. Wij moeten met Petrus in Joppe leren, geen grenzen te trekken, die in de opstanding en de gave van de Geest ‘op alle vlees’ doorbroken zijn.

Punt vier, van de geloofsoverdracht, is mistig, evenals het eerder genoemde punt over het imago van de kerk. Thomas dus. Het zit er wel in, maar komt er niet uit. Hier behoeft de brochure aanvulling en verbetering. De oecumenische en maatschappelijke paragrafen hadden ook meer naar voren gemogen, om het venster op de wereldkerk en de samenleving van begin af aan open te houden en niet tot aanhangsel te maken. Het voert hier echter te ver alle punten langs te lopen. Het komt erop aan hoe de handreiking als geheel ontvangen wordt in de gemeenten en op de kerkelijke vergaderingen. Of daar een nieuwe geest van vertrouwen zal groeien.

Ik sluit af met een citaat (onder punt 10) waarin ik Jacobus herken: ‘Omdat de levende Heer alle dingen in zijn dienst neemt, willen wij de tegenstelling tussen de dienst van het Woord en de daad overwinnen.’

De wil is er. Nu de daad nog. Daarzonder zal de kerk geen nieuwe mensen aanspreken en weer de winnende club worden, die zij in het licht van de voleinding is.

T.G. van der Linden