Passie voor Paulus!

logo-idW-oud

 

PASSIE VOOR PAULUS!

Met het Oecumenisch Leesrooster volgen veel kerken en gemeenten de lezing van de evangeliën, in een driejarige cyclus, waarin afwisselend Matteüs, Marcus of Lucas de eerste viool spelen. Aan de hand hiervan onderscheiden we een A-, B- en C-jaar, en zo zijn we zondag aan zondag doende met de eerste drie Bijbelboeken. De vaste lezing uit de evangeliën garandeert dat het verhaal van Jezus ruimschoots aan bod komt in de kerkdienst. Hier kan men weinig op tegen hebben. De kerk leeft van het verhaal van Jezus, in het bijzonder dat van zijn kruis en opstanding, waarnaar de evangeliën toe geschreven zijn en van waaruit zij moeten worden verstaan. Het verhaal van Jezus hangt niet in de lucht. Het gaat ergens naar toe. In die beweging worden wij als hoorder van het evangelie van Jezus Christus (Marcus 1:1) meegenomen.
Persoonlijk houd ik wat minder van Matteüs, al veel meer van Marcus en het meest van Lucas. Lucas is mij vooral hierom sympathiek: dat hij na zijn evangelie dóórschrijft in de Handelingen der apostelen en ons daarmee een prachtig dubbelwerk nagelaten heeft, dat in Bethlehem begint en in Rome eindigt. Lucas is de ‘man’ van de wereldkerk, van de wording van de gemeente en de ‘loop’ van het Woord, vanuit Jeruzalem naar geheel Judea en Samaria, tot de uiteinden der aarde (Handelingen 1:8).

In de structuur van het Nieuwe Testament vormt het Bijbelboek Handelingen de brug tussen de evangeliën en de Brieven van Paulus. Het verhaal van Jezus loopt door: in de apostelvergadering te Jeruzalem en de uitzending van Barnabas en Paulus. Voor de naïeve Bijbellezer vormt de lijn van het verhaal van Jezus naar de verhalen van Paulus een organisch geheel en een historisch continuüm. Zo is het gegaan, zo kun je het navertellen! Het gaat van Petrus naar Paulus en kijk aan: op de heiligenkalender en in mijn agenda staan ze op één en dezelfde dag!

Het historisch-kritisch onderzoek heeft onze ogen ervoor geopend dat de Brieven van Paulus beduidend ouder zijn dan het evangelie van Marcus, dat beschouwd wordt als het vroegste evangelie en mogelijk kort na het jaar 70 is ontstaan, zo’n twintig jaar na de Brieven van Paulus. Op zich hoeft de argeloze lezer hier niet van te schrikken. Immers: de evangeliën zijn gebaseerd op oudere traditie, zowel mondeling als schriftelijk, waarin het verhaal van Jezus levend bleef en zijn belangrijkste woorden (de ipsissima verbi Jesu) bewaard werden. Er is een mate van historische continuïteit, al zijn de evangeliën van relatief late datum en zijn de evangelisten ook echt schrijvers, die het verhaal van Jezus op hun eigen manier ordenen, doorgeven en interpreteren.

De moeilijkheid ligt meer in de vraag of de evangeliën ‘vlotjes’ in de Handelingen der apostelen overlopen. Of, anders gezegd, Pinksteren binnen de kaders van een historisch continuüm te plaatsen valt en of de incarnatie ‘duur’ heeft, of eerder een ‘hapax’ is: een eenmalig en uniek gebeuren, die aan de uitgang van de evangeliën géén historische verlenging vindt, in bijvoorbeeld de zending van Paulus en de stoel van Petrus in Rome. We stuiten hier in ons verstaan van de Handelingen, Paulus en de evangeliën op belangrijke vragen van continuïteit en discontinuïteit’!

Omdat het Oecumenisch Leesrooster vanzelfsprekend de evangeliën op het leesrooster zet en de Brieven doorgaans in de zomertijd agendeert (als de gemeente in de rui is vanwege vroege en late vakantiegangers), wordt de belangrijke vraag naar onze toegang tot Jezus naar de achtergrond gedrongen. Het lijkt mij goed, deze vraag van tijd tot tijd te stellen. Wat doen wij, als wij de evangeliën week aan week lezen? En hoe verhoudt zich deze praktijk tot het overige NT, in het bijzonder de Brieven van Paulus? Om een scherp antwoord op deze vraag te geven, schenk ik hier aandacht aan een aantal overwegingen uit de meditaties van O. Noordmans, die we wel een “radicaal pneumatoloog” mogen noemen in zijn nadruk op de discontinuïteit van Pinksteren ten opzichte van elk verhaal over Jezus dat aanspraak maakt op zelfstandigheid.

Noordmans volgt streng de lijn en orde binnen de nieuwtestamentische heilsopenbaring, die ons volgens hem in de volgende positie brengt: wij kunnen ons alleen aan de hand van Paulus tot Jezus laten leiden, en alleen ‘binnen de Pinkstercirkel’ zicht krijgen op de ware Jezus, dat wil zeggen zoals Stefanus (Hand. 7) en Paulus (Hand. 9) hem zien: aan de rechterhand van de hemelse Vader. Dit ‘ad dextram’: Jezus’ zitten aan de rechterhand van God, waar hij voor ons pleit (Romeinen 8), is de hoogste worp van de nieuwtestamentische boodschap aangaande Jezus, die volgens Noordmans niet mag ondersneeuwen door nog heel erg met ‘Jezus in de historie’ bezig te zijn. De incarnatie is vervangen door de inspiratie. Petrus gaat en Paulus komt. Dat is orde die zich binnen het NT voltrekt, en die orde plaatst ons in een andere positie dan Jezus’ aardse leerlingen, namelijk de positie van het aanroepen van de Geest (de epiclese). Veni creator spiritus. Dat is het grondgebed van de kerk.

In het zondagsgebed, dat doorgaans vooraf gaat aan de Bijbellezing in de kerkdienst, keert dit element ook terug, al blijft het nieuwe Dienstboek hier op de meeste zondagen ver achter bij het expliciete gebed om de heilige Geest vóór de opening van de Schriften. Maar misschien denk ik hier te karig en te klassiek. Ik hoop althans dat de dragende gedachte van de moderne zondagsgebeden zonder duidelijke epiclese is, dat de Geest zélf ons de woorden van dit gebed in de mond legt, zodat je inderdaad niet altijd hoeft te bidden òm de Geest.

Terug naar Noordmans. Ik noemde hem een radicaal pneumatoloog. Dat mag ook blijken over zijn opmerkingen over de kerk, die wij volgens hem ‘niet voor onszelf uit de evangeliën kunnen construeren’, vergetende ‘dat zij in de Handelingen van boven neerdaalt, onvindbaar voor historisch onderzoek.’ Zijn interpretatie van Handelingen 2 is origineel te noemen en zelfs revolutionair. Het eerste wat de discipelen in de Handelingen doen, is een vervanger voor Judas aanwijzen. Noordmans noemt dit een schijnvertoning. Het gaat niet om restauratie en zelfs niet langer om de twaalven; belangrijker zijn de zeven diakenen, die de wereldkerk representeren (in hun getal en met hun Griekse namen). Het apostolaat van de twaalven wordt ‘afgelost’ door het apostolaat van Stefanus, Filippus en Paulus, die ‘beter raad weten met de Geest.’ Petrus wilde tenten opslaan voor Jezus, Mozes en Elia. Maar de incarnatie kan niet gefixeerd worden. In Paulus’ roeping op de weg naar Damascus breekt een nieuwe tijd zich baan, een nieuw dienen van God in de Geest. In de dienst van Paulus vindt de voltooiing van de nieuwtestamentische heilsopenbaring plaats. Achter die voltooiing moeten wij niet terug willen. Men kan het NT in twee namen samenvatten, die van Paulus en Jezus, wiens opvolging niet van menselijke orde is (in de petrinische lijn) maar van goddelijke orde (de paulinische lijn): de Geest alleen doet ons Jezus als de Verheerlijkte kennen.

Deze omslag – van de historie naar de Geest – ziet Noordmans met grote spanningen gepaard gaan in het NT. Met name in de Galatenbrief knettert het. Paulus maakt hier (tegenover Petrus) duidelijk dat de christelijke kerk géén joodse sekte is, maar vrijgemaakt van de dienst van de tempel en van de besnijdenis, die wel hun waarde behouden, maar in de nieuwe bedeling onder het geestelijk evangelie vallen, dat Paulus verkondigt onder de heidenen. Zíjn evangelie noemt Noordmans provocerend ‘het evangelie in den beginne.’ De historische evangeliën zijn er later bijgekomen. Zij laten de boodschap van Jezus in beelden voor het oog van de gemeente voorbijtrekken. Bij Paulus echter is er zelfs geen zichtbaar lijdensverhaal meer. Hier is het kruis hoorbaar geworden, in ‘de vier grote evangeliën’ (bedoeld zijn de hoofdbrieven van Paulus), en in het bijzonder I Korinthe 13.

De wending die zich in het apostolaat van Paulus voltrekt naar het dienen van God in de Geest, is geen voorlopige, maar een definitieve wending in Noordsmans’ visie. Jezus ‘oefent niet achter de rug van de Geest om nog een eigen werking, die eigen vormen schept.’ De Heer is nu de Geest. De Brieven van Paulus kennen ook niet het struikelblok van een historisch geloof. En de kerk kan niet, met Petrus (het episcopaat), Johannes (het dogma) of Jacobus (de canones) ‘op de vloer van de synoptische evangeliën’ blijven staan. Zij zal zich steeds opnieuw met Paulus in de vaart van de Geest moeten begeven. De Geest alleen weet wat in God is (I Kor.2:12). Zonder de Geest blijft de kerk onbezield en blijft Jezus voor ons verborgen in de mist van de historie. Hermeneutiek is voor Noordmans zo pneumatologie. De zoektocht naar de historische Jezus ziet hij als een aporie. De denkfout die eraan ten grondslag ligt, kan alleen door de vertolking van de Geest – binnen de Pinkstercirkel – worden opgelost.

Noordmans’ pleidooi om in onze lezing van het NT ‘de lijn van achteren naar voren in te palmen’ betekent mijns inziens, dat wij de evangeliën ook kritisch zullen moeten lezen en benaderen. Kritisch in de zin van: vanuit Paulus, vanuit de wending van Pinksteren, vanuit Romeinen 8. Noordmans zelf overspant op sommige momenten de spanning tussen Paulus en de evangeliën. Ze verschijnen soms bijna als tegenstelling. Zijn herhaalde uitroep dat de Geest het Nieuwe Testament louter met Brieven vulde, lijkt mij ook tekort doen aan de evangeliën. Toch hebben we de scherpte van Noordmans nodig. Om ons niet in de luren te laten leggen en de kaas van het brood te laten eten, door de stem van Paulus het zwijgen op te leggen of uit te spelen tegen die van Jezus, en alleen ‘plaatjes te kijken’ met de evangeliën. In de vijf jaar die ik nu De Eerste Dag gevolgd heb, heb ik vaak gedacht: wat wordt ons verstaan snel burgerlijk. Waar neemt de vaart van de Geest ons mee? Welk gezag spreekt er voor ons uit het Evangelie? Kunnen wij zonder het apostolische gezag van Paulus en zonder zijn voorbeeld om (ik denk hier aan Filippenzen 2 en 3) de stem van het evangelie voluit christologisch en voluit existentieel te laten spreken, en het ergste historiseren achterwege te laten? Ik laat het graag als staan als vraag. Al denk ik stiekem, dat buiten de Pinkstercirkel de miezerigheid regeert en het zonder passie voor Paulus een dode boel wordt.

T.G. van der Linden