Tenach en triniteit

logo-idW-oud

 

TENACH EN TRINITEIT

‘God schiep de mens naar zijn beeld.’ Hij spreekt daarbij wel de lichten, het uitspansel, de planten en de dieren aan: ‘Laten wij mensen maken.’ Maar uiteindelijk doet hij het toch zelf, alleen. En ook de mens blijft de enkele mens. Zo legt Maarten den Dulk het scheppingsverhaal in Genesis 1 uit. (In de Waagschaal 2008/12,14)

Hij vraagt zich af: wat betekent toch dat meervoud van God: ‘Laten wij mensen maken’ en lost dat dan op met de planten en de dieren. Maar hij had zich ook kunnen afvragen: wat betekent die rare wisseling van enkelvoud naar meervoud in het vervolg van de zin: ‘God schiep de mens naar zijn beeld, naar Gods beeld schiep hij hem, man en vrouw schiep hij hen.’ Den Dulk staat hierin niet alleen. Want de hele westerse, latijnse traditie in de theologie denkt zo, in navolging van Augustinus.

Echter, enige tijd geleden is bijvoorbeeld Karl Rahner gaan zeggen: die traditie begint altijd met ‘God’ in het algemeen, met de ‘locus de Deo’. Dit in tegenstelling met de oude christelijke traditie van de eerste concilies, die uitgaat van de trinitarische God, dus God in meervoud. Rochus Zuurmond zegt hierover (In de Waagschaal 2008/6, blz. 25): ‘Jammer genoeg is de theologie later over de Drie-Eenheid gaan spreken als een eigenschap of nadere bepaling van ‘God’. Dan moet uiteraard ‘God’ eerst worden gedefinieerd. Wanneer je de Drie-Eenheid als kritisch beginpunt van de theologie loslaat, wordt dat bijna onvermijdelijk. (..) Zo kwamen wij aan het ‘Geestelijk Wezen’ met al zijn eigenschappen in bijv. artikel 1 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. In een bepaalde situatie zijn die termen verdedigbaar, maar ze zijn niet zonder bedenkingen. Voor je het weet kan het met het anders-zijn van deze ‘God’ zijn gedaan en aanbidden we een stom en statisch Wezen dat zich gemakkelijk laat vullen met iedere oprisping van een zieke menselijke geest. Wat is er onder de banier van ‘God’ niet een hoop ellende over de mensheid uitgestort!’

Deze triniteit is niet een uitvloeisel van griekse filosofie, het is exegese van de bijbel, O.T. en N.T.. Zuurmond nog eens: ‘Wij raken hier aan het ‘dogma’ van de Drie-Eenheid (‘Triniteit’). De Christelijke Kerk heeft het het ‘Oude Testament’ willen nazeggen: “JHWH is God.” Op dezelfde manier als Mozes en de Profeten over ‘God’ spreken heeft de Kerk over Messias Jezus willen spreken en ze heeft dat nog eens willen onderstrepen door ook de Geest van JHWH en de Geest van Jezus Messias als ‘God’ aan te spreken. Drie maal ‘God’ dus, maar de drie zijn ieder voor zich één en dezelfde. Dat klopt natuurlijk niet. Drie is niet één en één is niet drie. De formule ‘drie-enige God’ is een paradox. Dat waren de Vaders van de Kerk zich terdege bewust. Maar die paradox was heel functioneel. Hij drukt uit dat deze ‘God’ niet door ons kan worden bedacht, daarvoor zitten wij veel te vast in onze schema’s, in ons beeld van de werkelijkheid. Wij kunnen alleen maar verwijzen naar de Bijbel. Daar wordt op deze drie manieren (en nog wel meer, maar ze zijn tot deze drie te herleiden) over deze unieke ‘God’ gesproken.”

Hetzelfde betoogt Dr. C. van der Kooi in zijn rede uit 2003 ‘In de school van de Geest.’ (blz. 39, 40 + 19)*: ‘Men neigt ertoe het triniteitstheologisch debat van de vierde en de vijfde eeuw te beschrijven als een debat, dat beslissend beïnvloed werd door de filosofie van die dagen en het daarmee af te schrijven. Ik waag op grond van recentere literatuur daarbij een vraagteken te plaatsen. In de hedendaagse voorstellen tot triniteitstheologie, mede tot stand gekomen onder invloed van oosters-orthodoxe invloed, treffen we een ander beeld aan, waarin het trinitarisch spreken over God eerder te beschouwen is als een kritisch element jegens de eigen cultuur. (..) Is de voorkeur om te denken en te spreken over de ene God niet zelden vergezeld gegaan en mede bepaald door de neoplatoonse aanname dat de grond van onze werkelijkheid het ene is? Alles wat buiten dat ene valt is schepping. Is de belijdenis van het ‘sjema Israël’ uit Deut. 6,4, over de eenheid van God, niet te vaak geïnterpreteerd als ging het om een telwoord, een numerieke aanduiding, terwijl het in de allereerste plaats iets wil zeggen over de enigheid of uniciteit van deze God, de wijze waarop de God van Israël zich betoont en handelt? Christelijke theologie zal bereid moeten zijn te beginnen bij het verhaal, de geschiedenis die wordt verteld van deze God in zijn omgang met Israël en Jezus van Nazareth. Daar moeten de identiteitsbepalende momenten van deze God uit worden afgelezen. Dat houdt in dat binitaire en trinitaire uitspraken serieus genomen worden.’ En verder: ‘De eigenheid van Israëls God werd bepaald en ontdekt doordat op talloze manieren deze God zich present stelde onder de mensen. God stelt zich present onder de mensen, intervenieert en doet van zich horen. Hier is als algemeen begrip te wijzen naar de shekina, de voorstelling dat God woont onder de mensen, afdaalt en aan zijn tegenwoordigheid gestalte geeft. God maakt zich bekend door zijn Woord, door zijn naam, door de wet, door Mozes zijn knecht, door de cultus in de tempel, en tenslotte in Jezus zijn knecht. Het zijn gestalten waarin God zijn heerschappij oefent en zich tegenwoordig stelt, waarvan de laatste een definitiviteit en onomkeerbaarheid toekomt, die aan de eerdere gestalten ontbrak.’

Deze visie begint langzamerhand in de hele wereld door te dringen, alleen in Nederland nog maar spaarzamelijk. ‘Binitaire en trinitaire uitspraken’ moeten we serieus nemen, zegt Van der Kooi. Een paar van die binitaire uitspraken vonden we dus in Genesis 1: ‘Laten wij mensen maken’ en ‘naar Gods beeld schiep hij hem, man en vrouw schiep hij hen.’ Het feit dat God spreekt, betekent al dat God tweevoudig is: hij spreekt tegen iemand, hij heeft een zaakwaarnemer op aarde. Dat kan Mozes zijn of de ware koning. En in Spreuken 8:22,23 is het de Wijsheid – ‘De Here heeft mij tot aanzijn geroepen als het begin van zijn wegen, vóór zijn werken van ouds af. Van eeuwigheid aan ben ik geformeerd, van den beginne, eer de aarde bestond.’ Deze tekst is door Athanasius dan ook uitgebreid geciteerd om zijn visie op de verhouding van de Vader en de Zoon te onderbouwen. En deze verhouding is een verhouding van twee gelijken. Zoals immers JHWH van Israël met Abraham, Mozes, met Israël omgaat als met gelijken, in liefde ben je elkaar immers gelijk.

Is het ‘shema’ niet een trinitarische formule? Hoor Israël JHWH onze God JHWH één – het horende Israël, horend naar het Woord van Israëls God, dat JHWH dagelijks uit de eenheid, de eeuwigheid uitdeelt.

Als Maarten den Dulk dus de moeite neemt wat verder in tenach door te lezen dan Genesis 1, dan hoeft hij zich niet zo verbaasd af te vragen: wie zijn toch die ‘wij’ in ‘Laten wij mensen maken’! Waar hij zich echter meer zorgen over moet maken, is dat hij de zin ‘En God schiep de mens naar zijn beeld, naar Gods beeld schiep hij hem, man en vrouw schiep hij hen’ maar half citeert, met weglating van man en vrouw dus. Daar staat namelijk dat God man en vrouw in goddelijke gelijkheid heeft geschapen. En wat ziet en leest hij als hij de theologische traditie doorbladert? Geen gelijkheid tussen man en vrouw! Eigenlijk helemaal geen man en vrouw, want uiteindelijk zijn we allemaal engelen…

Maarten den Dulk vond in Genesis 1 een God die alleen is en een mens die alleen zelf de mens is. Een betere visie op de bijbel zegt echter, lijkt me, dat God niet alleen is en ook de mens niet. Wat toch een wending in de traditie betekent.

Aart van den Dool

–________
*
Dr. C. van der Kooi, ‘In de school van de Geest, triniteitstheologische kanttekeningen bij de charismatische vernieuwing.’ Ekklesia, 2003.