Over de tijdgevoeligheid van de kunst

logo-idW-oud

 

OVER DE TIJDGEVOELIGHEID VAN DE KUNST

Onlangs hoorde ik een presentator op radio 4 zeggen: ‘Want wat heeft klassieke muziek nu met politiek te maken? Niets natuurlijk, helemaal niets!’. Toen dacht ik: dat is niet zoals ik ben opgegroeid. In mijn studententijd bezocht ik op 30 mei 1968 in Carré een ‘politiek-demonstratief experimenteel concert’. Daar werden werken uitgevoerd van Louis Andriessen, Peter Schat en Misja Mengelberg. Het stuk van Peter Schat was getiteld ‘On Escalation’. Daarin bevond zich het ene moment een speler ‘binnen’ de partituur en het volgende moment er ‘buiten’ en dit in toenemende mate zodat tenslotte steeds meer musici zich aan de invloed van de dirigent onttrokken en het stuk als het ware uit de hand liep. Vooraf kregen we een pamflet uitgereikt met een tekst van Peter Schat waarop stond ‘In naam van de samenleving’. De aanhef was nogal dreigend: ‘De wereld brandt. Mensen vernietigen elkaar. De Nederlanden worden geregeerd vanuit een ziek parlement.’ En natuurlijk werd er ook ingegaan op de rellen op straat: ‘De jeugd wordt op straat geslagen omdat de jeugd zich verzet tegen onrechtvaardigheid. Wij zijn in opstand , de politieke partijen doen niets. Dus de samenleving neemt het bestuur van de samenleving zelf in handen.’ Voorts heel veel kritiek op de macht van de reclame. En onderaan was met de hand geschreven: ‘Daarom zijn wij hier en willen antwoord. Sluit de ogen en hoort het konsert van Peter Schat.’ De eerlijkheid gebiedt te vermelden dat er toen ook al musici waren die nadrukkelijk afstand namen van de politieke context. In het programmaboekje stonden hun namen met daarbij de vermelding dat ze zich distantieerden van elke politieke opvatting en uitsluitend meewerkten uit artistiek oogpunt.

Dat waren nog eens opwindende tijden. Geen decadente concerten waar het publiek zich overgeeft aan onbevangen genieten van de muziek, maar actie voeren voor een rechtvaardige zaak. In de beste traditie van Bertolt Brecht: kunst als ‘wapen’ tegen onrecht en uitbuiting. Het publiek werd als het ware meegenomen in de strijd en kreeg het idee dat er iets ‘gebeurde’. In Parijs gebeurde nog veel meer. Al was het voor mij een grote teleurstelling toen ik in een studentenbetoging terecht kwam en zag dat het geen idealistische studenten waren die streden voor hun mening, maar dat er professioneel aandoende vechtersbazen rondliepen die de oproerpolitie met stenen bekogelden.

Kunst als omzetting van de tijd

Het Concertgebouw was er in de eerste plaats voor de Kunst met de grote K en voor een gevestigd publiek. Toen er ook jazzconcerten kwamen voor een ander publiek was dat wel even wennen. Geleidelijk werd ook de Kunst gevulgariseerd en dat betekende voor de beeldende kunsten vooral veel uitleg, wat overigens volgens sommige critici alleen maar storend was want kunst behoorde volgens hen voor zichzelf te spreken. Toch betekent dat alles niet dat het verhevene van de kunst volledig heeft plaatsgemaakt voor het alledaagse. Kunst blijft voor menigeen een hoge inspiratiebron en een min of meer geslaagde benadering van het schone en boventijdelijke. Wat minder verheven kan kunst bovendien dienen om troost uit te putten in de alledaagse misère. Een uitstapje naar de zeventiende-eeuwse Nederlandse schilderkunst kan dan goed doen. Of het luisteren naar Mozart want zijn muziek kan als heel harmonisch worden ervaren en als heenwijzing naar een andere wereld zoals in zijn pianosonates door de wonderlijke combinatie van ‘tiefe Sehnsucht und Tröstlichkeit’.

De modern e kunst wil echter niet zoveel weten van die troostende functie en wil het publiek eerder verontrusten dan rust brengen.

Toch kan kunst ook middenin het leven staan en door het wereldgebeuren geïnspireerd worden. Om dat te illustreren wordt in de muzieklessen op school dan de Eroïca uit de kast gehaald om de revolutionaire gezindheid van Beethoven te laten horen. Sommige leerlingen horen dat dan ook, maar voor anderen blijft het ‘gewoon’ muziek. Voor volwassenen geldt doorgaans hetzelfde. Desondanks is de gedachte dat kunst gerelateerd is aan de tijd waarin ze ontstaat, betrekkelijk geaccepteerd. In het Rotterdamse Centrum voor Filosofie & Kunst wordt deze zienswijze nader uitgewerkt door prof . Heinz Kimmerle die daarvoor aansluit op het denken van Hegel.

In de Vorrede van zijn Rechtsfilosofie schrijft Hegel dat het de taak van de filosofie is om te begrijpen ‘wat is’, want dat heeft alles te maken met ‘die Vernunft’. Wanneer het om individuen gaat, moet beklemtoond worden dat iedereen een kind van zijn tijd is. En Hegel vervolgt: zo kan ook de filosofie begrepen worden als “haar tijd in gedachten gevat”. De omzetting van wat in de tijd leeft noemt hij “auf den Begriff bringen”. Het gaat om een proces van verdichting in de taal. Kimmerle transponeert deze omschrijving van de filosofie naar de kunst, want: het proces van omzetting en verdichting gebeurt volgens hem ook in de kunst.

Dit proces leidt dan niet tot begrippen maar tot verschillende uitdrukkingswijzen in: poëzie, architectuur, sculptuur, schilderkunst en muziek. En: “hoe moeilijk dat ook soms moge zijn, de tijdgenoten kunnen begrijpen of gegrepen worden door wat in de filosofie en in de kunst wordt uitgedrukt.” Aangezien elke kunstenaar in zijn eigen (beeld)taal interpreteert en bemiddelt, is dat niet eenvoudig. De samenhang met de omringende wereld is niet altijd zo duidelijk als bijvoorbeeld bij La Montserrat van González en de Guernica van Picasso of bij de ingenieuze en tegelijkertijd volstrekt zinloze machines van Tinguely. Bij abstracte werken zijn de tijdselementen minder makkelijk benoembaar dan bij figuratieve. Kunstenaars kunnen antennes hebben die bij gewone mensen minder ontwikkeld zijn. Van gelijkgerichtheid is al evenmin sprake want met de veelheid van kunstenaars zijn er vermoedelijk even zo vele kunstzinnige waarheden. Maar het blijft uiterst boeiend.

Daan Thoomes

Literatuur:

Hegel, G.W.F., Grundlinien der Philosophie des Rechts, 1821. Hauptwerke in sechs Bänden, Bnd 5. Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft.
Kimmerle, H. (2000).’Hegels esthetica. De lust van het raadsel’. In: Filosofie en kunst – Van Plato tot Nietzsche: acht inleidingen in de esthetica (Rotterdamse Filosofische Studies, deel XIV)
Thoomes, D.Th., Kunstfilosofie op school. In: Kunstzone, tijdschrift voor kunst en cultuur in het onderwijs, 2de jrg., juni 2003, nr.6, p. 8-11