Een zinnig gesprekje met de kinderen

logo-idW-oud

 

EEN ZINNIG GESPREKJE MET DE KINDEREN

Het artikel ‘Poesjes!’ van Hebe Kohlbrugge is mij uit het hart gegrepen. Want er wordt de kinderen helaas nog wel eens wat aangedaan met de ‘praatjes’ die speciaal voor hen bestemd zijn. Kleine kinderen worden soms ondervraagd alsof ze een openbaar examen moeten afleggen. Lastige, abstracte vragen die de kinderlijke belevingswereld verre te boven gaan. Soms denk ik net als vroeger op de HBS: ik ben blij dat ik die beurt niet heb. Mijn ergernis daarover heb ik al eens eerder verwoord in de ‘ongemakkelijkheden bij het socratische leergesprek’ in IdW 2005, nr.6.

Sprookjes en eenvoudige vertellingen kunnen voor kinderen soms heel verhelderend werken maar moeten natuurlijk niet ontaarden in nietszeggende, zoetsappige verhaaltjes.

Er zijn voortreffelijke sprookjes die dicht bij het evangelie blijven, zoals ‘De rijke bramenplukker’ van Bomans, maar voor gebruik in de kerk ongeschikt zijn omdat ze veel te lang zijn om voor te lezen. Korte verhaaltjes die ogenschijnlijk geen enkel verband houden met de Bijbel, kunnen beter helemaal niet gebruikt worden. Kinderen krijgen door middel van video’s en computerspelletjes helaas al te veel onzin voorgeschoteld. In dit geval lijkt het didactische principe van ‘aansluiten bij het bekende’ geen goed uitgangspunt.

Een werkelijk gesprek met de kinderen is daarentegen voor de hele gemeente een verademing. Kinderen die meegaan naar de kerk willen over het algemeen graag ’meedoen’ en staan open voor leren. Een simpel begin uit de eigen levenservaring van de predikant en het gesprek loopt meestal als vanzelf. De beste heb ik jarenlang in de Domkerk in Utrecht gehoord. Op concreet niveau want dat past bij schoolkinderen. Liever geen vragen in de trant van: ‘Wat is de betekenis van liefde?’, maar: ‘Kun je misschien iemand noemen van wie je heel veel houdt?’of ‘Is er misschien een dier waarvan je veel houdt?’. Tijdens het gesprek moet er natuurlijk aansluiting worden gezocht met een bijbelverhaal of een kerkelijke feestdag en dan begint de eigenlijke Schriftuitleg. Daarbij kan de predikant zijn theologische kennis en creativiteit ten volle benutten. Pedagogische aardigheidjes zijn welkom (zoals: kinderen op de juiste wijze ‘uitdagen’ of zélf iets laten ontdekken) maar daar gaat het natuurlijk niet echt om. Eenvoud en waarachtigheid behoren denk ik tot de belangrijkste voorwaarden. In de (godsdienstige) opvoeding helpen weinig woorden vaak beter dan lange verhalen. “Der Unterricht mu‚ beredt sein, das Leben gesprächig, die Erziehung so wortkarg als möglich.” (Schleiermacher, ‘Aphorismen zur Pädagogik’).

Voor de volwassenen zijn het vaak deze korte gesprekjes die je thuis navertelt en die je de verdere week bijblijven.

Daan Thoomes