Op weg naar een meritocritische samenleving?

logo-idW-oud

 

OP WEG NAAR EEN MERITOCRATISCHE SAMENLEVING ?

Volgens gezaghebbende sociologen is Nederland hard op weg om een meritocratische samenleving te worden. Tot diep in de jaren zeventig leefde het egalitaire ideaal (emancipatie, sociale stijging), maar in de jaren tachtig zakte dat élan in en namen de inkomensverschillen toe. Als antwoord op de dreiging van werkloosheid is toen het marktdenken opgekomen. Het gevoel bestond dat het bedrijfsleven ruim baan moest krijgen, waardoor carrières in die sfeer meer status kregen. Net als na de Tweede Wereldoorlog werd er bewonderend naar Amerika gekeken en werden Engelse woorden gretig overgenomen. Dat is de laatste jaren verder toegenomen. Daarnaast is er sprake van een mentaliteitsverandering waarin persoonlijke successen en materialistische belangstelling centraal staan. Wat telt is vooral het hebben van talent en het leveren van (top)prestaties.

De functionele ongelijkheid in een meritocratische samenleving wordt gelegitimeerd door te wijzen op de verschillen tussen makkelijk vervangbare medewerkers met een lage functie en (zeer) moeilijk te vervangen medewerkers met een hoge functie. In het tweede geval gaat het om specialisten en hoog opgeleide managers die een grote verantwoordelijkheid dragen. Voor een klein gedeelte zijn dit de topbestuurders met hun exorbitant hoge salarissen. Voor het voortbestaan van een industriële samenleving zijn nu eenmaal niet alle functies even belangrijk. Er is een hiërarchie van hoge en lage functies. Onderaan bevinden zich de lage beroepen die voor het voortbestaan weinig belangrijk zijn omdat de werkzaamheden eenvoudig zijn. Er is weinig opleiding voor nodig. De werknemers voor deze beroepen kunnen gemakkelijk vervangen worden. Nu zijn het bijvoorbeeld de Polen en morgen kunnen het weer anderen zijn. Bovenaan bevinden zich de beroepen die voor het voortbestaan essentieel zijn omdat het zeer gecompliceerd werk betreft. Het talent dat nodig is om zulke functies te kunnen uitoefenen is schaars. Om mensen met deze schaarse talenten te motiveren om een lang onderwijstraject te volgen is het nodig om meer status, macht, bezit en inkomen in het vooruitzicht te stellen.

Het onderwijs fungeert hierbij als selectie-instrument om de ‘goede’ van de ‘slechte’ leerlingen te kunnen onderscheiden. De maatschappelijke ongelijkheid die samenhangt met aangeboren talenten en ontwikkelde vaardigheden wordt in het algemeen zelfs als redelijk ervaren. In de volksmond wordt gezegd dat als je voor een bepaalde functie lang moet ‘doorleren’ het ook reëel is dat je meer verdient.

Toch valt er op deze rechtvaardiging wel wat af te dingen, want niet iedereen met een bepaald talent krijgt de kans om dat talent te ontwikkelen en lang niet alle getalenteerde en hoog opgeleide mensen bereiken een hoog betaalde functie. Maar nog belangrijker lijkt de kritiek op het onderwijs dat zich leent om louter te dienen als selectie-instrument en te weinig bijdraagt aan de vorming van alle leerlingen, inclusief degenen die geboren zijn met minder voortreffelijke talenten. In plaats van alsmaar testen, meten en toetsen kan het onderwijs zich ook toeleggen op de ontwikkeling van de individuele gaven. Zo vond Pestalozzi dat leerlingen het beste met zichzelf vergeleken konden worden in plaats van met mede-leerlingen. En behalve intellectuele vorming bestaat er toch ook nog zoiets als godsdienstige, morele, sociale, en kunstzinnige vorming? Vorming die niet alleen het schoolklimaat ten goede komt maar ook een belangrijke functie heeft voor de persoonlijkheidsontwikkeling en de ‘burgerschapsvorming’? Degene die voor deze aspecten aandacht vraagt, heeft het op dit moment moeilijk. Want na het rapport-Dijsselbloem, waarin terecht kritiek wordt geleverd op de zogenaamde onderwijsvernieuwingen uit de afgelopen decennia, lijkt er voor velen maar één oplossing mogelijk: terug naar het uniforme, klassikale, frontale onderwijs van vroeger. Nog afgezien van de onwenselijkheid om in pedagogisch opzicht de klok terug te draaien, is dit een tekortschietende strategie. Beter is het om te leren van gemaakte fouten (zoals die gemaakt zijn bij het competentiegerichte leren en het studiehuis) en wat ‘goed’ is te behouden om zodoende tegengas te kunnen bieden aan de meritocratische ideologie.

Daan Thoomes