Het recht op treuren

logoIdW

 

HET RECHT OP TREUREN

Het mooiste wat ik deze zomer aan kunst zag hing in het Dom-museum van Fritzlar. Het is grappig om te merken hoe musea met moderne kunst, de kunsttempels van onze tijd, hun aantrekkingskracht beginnen te verliezen ten gunste van een enkel kerkelijk beeld of ornament. Eros treedt terug voor inkeer en stilte. Maar laat ik aan de buitenkant beginnen.

De Abwehrturm

Aan de rand van het stadje stuitte ik op der graue Turm. Het bleek de grootste ‘Abwehrturm’ van Duitsland. Een Abwehrturm is een verdedigingstoren in de stadsmuur, en hoog torent deze boven Fritzlar uit. Mijn ridderlijke gevoelens werden echter snel getemperd, toen ik langs een trapje de eerste verdieping betrad. Ik stond in een ruimte die langere tijd heeft gefungeerd als martelruimte om gevangenen hun bekentenis af te dwingen. Zestig namen stonden er afgedrukt van mannen en vrouwen die er soms hun laatste dagen sleten. Zo bijvoorbeeld Künna Mausehundt die, zo werd vermeld, hier zelfmoord pleegde. Achter de naam van ‘des Herwigs Frau’ stond tussen haakjes: ‘ausgerissen’. Dan is zelfmoord nog een zachte dood. Een vrouwelijke burgemeester uit de 16e eeuw werd geofferd in een heksenproces. Een speciale martelmethode was het ‘Angstloch’: midden in de vloer was een gat naar de ruimte daaronder (zonder raam of deur); de gevangene werd tot halverwege naar beneden getakeld aan een touw, om al hangende overgeleverd te zijn aan de genade van de cipiers.

Het is paradoxaal dat de middeleeuwse martelmethoden zijn ontwikkeld om de beklaagde meer recht te doen. Uit de bijschriften viel in elk geval het volgende op te maken. Tot rond 1200 was het gangbaar om rekening te houden met een oordeel van God als bewijs voor een zonde, zonder dat de beklaagde enige inspraak had. Als de bliksem je trof, was dat Gods hand, en je zonde was gebleken. Na die tijd ging de kerk zich zelf bemoeien met de toepassing van deze vorm van rechtspraak. Maar wat was het ‘religieus bewijs’, het godsbewijs van de zonde, nu de bliksem toch te grillig leek? Dit werd gezocht in de schuldbekentenis van de beklaagde zelf. Zelf verantwoordelijkheid te dragen voor je misdaad werd dus in zekere zin het recht van de beklaagde ten opzichte van de anonieme berechting door vallende dakpannen of een gammel bruggetje – maar hiertoe werd hij dan ook gemarteld zodra de bekentenis uitbleef.

De afgedwongen bekentenis: enige parallellen met de biecht, piëtistische zelfbeschuldigingen en de stalinistische showprocessen doen zich voor. Maar zo makkelijk kom je er toch niet van af. Worden Gods genade en Gods recht inderdaad geen anoniem uitgevoerde machten wanneer zij buiten het bewustzijn van de zondaar (mens) omgaan? Dat Christus bij zijn wederkomst zal rechtspreken in menselijke gedaante is een groot goed in de theologie. In elke oproep tot bekering zit een stuk humaniteit: God wil op jouw niveau komen. Hij voert geen neo-platoons poppenspel op voor zijn engelen, met Israël en de volken als prachtig dialectisch materiaal. Hij wil worden gekend en liefgehad als ‘mijn Heer en mijn God’. Maar toch: is er niet ook een grens aan wat wij van Hem mogen weten en begrijpen? Blijft er niet ook sprake van een binnenkant én buitenkant van Hem waar wij altijd buiten zullen zijn, ook als we nog zo ingaan ‘in de vreugde van uw Heer’ (Mat. 25:21)? Er huist ook altijd weldaad in de anonimiteit, net als in het besef niet veel anders dan een rol te kunnen spelen, los van wat ik werk of wil.

De veranderde rechtsopvatting van de mens als noodgedwongen subject waar deze Abwehrturm mij zo tastbaar mee confronteerde (het lijkt ook niet toevallig dat onder paus Gregorius IX, die in 1231 de Dominicanen met de inquisitie belastte, juist het canonieke recht sterk is ontwikkeld) zette me aan het denken. Zo bijvoorbeeld over de verschuiving bij Barth van zijn vroege, paradoxale theologie van het niet-kunnen en niet-weten naar de rationele benadering in de kirchliche Dogmatik. Is het kerk en theologie niet geboden, vooruitlopend op Gods laatste oordeel, ook zelf te oordelen en zo dus ook zelf subject te zijn? Anselmus’ ontdekking rond 1100 dat geloof tot begrip leidt (‘fides quaerens intellectum’) lijkt zowel voor Gregorius IX als Barth essentieel: we zijn geroepen om het geloof te begrijpen, inzichtelijk te maken, en dus ook zelf, tot op zekere hoogte, net als God te zijn. Juist dit ‘net als God zijn’ is mijns inziens de ongekende ‘grote greep’ en de kracht van de Middeleeuwen geweest, die we evengoed tegenkomen bij de Franciscanen als de Dominicanen. En hoezeer Barth telkens ook weer terugschrikt voor het zijn als God, God zoveel mogelijk inzichtelijk willen maken tot in onze menselijke daden lijkt me toch de kracht en innerlijke ‘drive’ van deze theologie te zijn. Sluit Anselmus’ opvatting van de noodzaak van genoegdoening (Christus’ offer was nodig voor het herstel van het goddelijke recht) niet ook precies aan bij deze rationalisering van het geloof mét de nieuwe martelpraktijk?

Het is makkelijk de wreedheid van de Middeleeuwen te verwerpen. Er zijn er die zich daar nog steeds rijk mee rekenen. Maar elke dogmatiek, elk rechtssysteem en elke filosofie kent zijn ‘grauer Turm’, met een Angstloch voor wat in dat bestel geen plaats heeft. Er moet recht worden gedaan. Geen rechtssysteem kan zonder gevangenis en straf. En nota bene het systeem dat elke muur en toren wilde afschaffen, het communisme, werd zelf één groot Angstloch en dito Abwehrturm, met marteling en al. Juist wie het leed radicaal wil bannen, wie niet meer weten wil van een binnenkant én een buitenkant, wie alleen genade wil en dus de wet offert aan het visioen, lijkt er niet aan te ontkomen om leed op leed te stapelen, meer dan ooit tevoor. Wat is dat eigenlijk: God inzichtelijk maken? Van de Abwehrturm ging ik naar de kerk in het centrum met haar kleine museum, waar ik Maria en Johannes in aanbidding vond.

Wachters bij het kruis

De beroemdste verschuiving in de kerkelijke iconografie is ongetwijfeld die van Christus als de Rechter, de Heer als koning die recht zal spreken over de volken bij zijn wederkomst (vaak afgebeeld in een mandorla, zittend op een troon, met een geheven hand met twee zegenende vingers) naar de Man van Smarten aan het kruis, de crucifix. Deze verschuiving wordt in menig kunstcatalogus bezongen als dé ontdekking van het individu, van de menselijkheid van God, of (’t liefst nog met een lachende engel uit Reims erbij) zelfs van onze moderne tijd. Als we maar zo snel mogelijk uit die sombere Middeleeuwen wegkomen! Dat de mens een eigen persoon is, is natuurlijk inderdaad een ontdekking, en dat deze persoon misschien wel nergens zo zichzelf, en dus kostbaar is, als juist in zijn lijden is een groot geheim. De ontdekking van de Europese mens is niet los te zien van de ontdekking van het individuele lijden. Toch heeft het ook iets obsceens en gewelddadigs, om niet te zeggen pornografisch, al dat naakte lijden waarin de Christus als de ware mens wordt afgebeeld. Is die veelgeprezen mogelijkheid van identificatie van de kleine man met die lijdende God, de God met een menselijk gezicht, niet de illusie de grens tussen God en mens te kunnen oversteken? Niet toevallig vindt ook deze verschuiving van Jezus van de verre, tronende ‘pantakrator’ naar het nabije lijdende individu rond 1200 plaats, als God steeds meer inzichtelijk en de mens een subject wordt.

Uit ongeveer 1200 zijn de beelden van Johannes en Maria, in 1912 gevonden, die zeer waarschijnlijk vroeger in de Dom van Fritzlar met een crucifix een zogenaamd ‘triomfkruis’ hebben gevormd, hoog boven het koorhek, de scheiding tussen koor en viering (waar middenschip en dwarsschepen samenkomen). Zonder hun heer – die verloren is gegaan – staan zij nu wat bedremmeld meer dan levensgroot in het aangrenzende museum.

Waarom zo mooi? Deze houten gestalten lijden niet, maar treuren. En zij treuren zonder klacht, zonder expressie, en met wat voor een naar binnen gekeerde gratie. Maria heeft haar hoofd licht gebogen, Johannes zoekt peinzend steun en troost bij zijn rechterarm, en houdt zijn kleed vast. Beide hebben hun ogen gesloten. Elke schreeuw om recht of om compassie blijft naar binnen toe gedragen – zij weten dat zij zelf zijn aangeklaagd. Zij weten nog van schaamte waartegen zij beschutting zoeken in hun kleed. – Met een mooi ingehouden emotie vertelt Thomas Mann in Dokter Faustus over de plotselinge ziekte en dood van het vijfjarige jongetje Nepomuk, die zelf niet begrijpt wat er met hem aan de hand is. Juist in het feit dat er geen wonder aan te pas komt, wordt God bij Mann zogezegd inzichtelijk gemaakt en overwint het geloof.

Vlak voordat de hoogstrevende gotiek luidruchtig zal uitbarsten staan hier in romaanse strengheid en ingetogenheid twee wachters die het oordeel van hun Heer verwachten die hún oordeel zelf gedragen heeft. Nee, zij zijn nog geen volledig individu. Zij delen nog in de algemene, anonieme deemoed een heer te hebben die regeert, terwijl zij om Hem treuren. En nóg spreken zij voort, al is Hij inmiddels zoekgeraakt. Opeens besef je, hoe je tot in de diepste vezels van je ziel en lichaam van dit Europa houdt. Hoe zou een Michelangelo, een Monet of zelfs een Malewitsj hier ooit tegenop kunnen? Er is een recht van treuren en een kracht van treuren. God is ons godzijdank ook verborgen. Deze twee gestalten zouden mijn ijkpunt blijven bij alle verdere beelden die ik deze zomer zag.

Wessel ten Boom