De keuze die geen keuze is. Over kiezen is dienen van Maarten Luther

logoIdW

 

DE KEUZE DIE GEEN KEUZE IS

Over Kiezen is dienen van Maarten Luther

I

De monnik Pelagius had in de Belijdenissen van Augustinus gelezen ‘Geef wat Gij beveelt en beveel wat Gij wilt’ (Conf. X,40). Het had hem verontrust. Waar blijft de vrijheid van de mens wanneer hij zich zo aan God onderwerpt en Hem daarbij nog eens carte blanche geeft ook? Pelagius tekende protest aan. Het dispuut over de zogenaamde ‘vrije wil’ was geboren!

In zijn Loci communes uit 1521, de eerste protestantse dogmatiek, die helemaal is opgebouwd rond de anti-these van wet en evangelie, zegt Melanchton met jeugdige overmoed (hij was 25!) dat hij de zaak van de vrije wil helder uiteen zal zetten die de kerkelijke schrijvers tot nu hebben verdonkeremaand, ‘omdat zij tegelijkertijd het oordeel van de menselijke rede wilden tevredenstellen.’ ‘Het kwam hun te weinig hoffelijk voor om te beweren dat de mens onvermijdelijk zondigt; gruwelijk leek het om de wil te berispen, als deze zich zelf niet zou kunnen wenden van laster naar deugdzaamheid.’ Melanchton brengt hier denk ik trefzeker het protest van alle ‘Pelagianen’ onder woorden: wie de mens zijn keuzevrijheid voor God ontneemt, degradeert hem voorgoed tot zondaar. Waar blijft het redelijk vermogen van de mens om zich aan zijn zonde te onttrekken? Juist als hij het goede woord van God verneemt en beaamt! Zelfs dán zou hij een zondaar blijven, niet in staat om goed te doen? Elke redelijkheid van God en het geloof lijkt daarmee op het spel te staan.

II

Luther publiceerde De servo arbitrio in 1525, wat wel eens gezien wordt als het jaar waarin hij definitief afscheid nam van zijn revolutionaire periode. De wegen van Luther en Thomas Müntzer gaan in de boerenoorlog voorgoed uiteen. Het blijkt aan welke kant hij staat: die van de ‘Adlige deutscher Nation’. Men kan ook zeggen: juist nu blijkt pas hoe revolutionair hij is, als hij zijn felle aanval doet op Erasmus van Rotterdam, de Umberto Eco uit die dagen. Het is bekend: Erasmus stond niet negatief tegenover de nieuwe evangelische beweging, met haar kritiek op de kerkelijke praktijken en haar bijbels-humanistische oriëntatie: terug naar de bronnen! Ook hij werd met argusogen bekeken aan de universiteiten in Keulen en Parijs waar de scholastiek regeerde. Vragen heeft hij wel bij deze bijbelgeleerde uit Wittenberg. Maar het lijkt eerst vooral een zaak van temperament te zijn. Ook Calvijn zal in zijn brieven de onstuimigheid van Luther trouwens blijven bekritiseren. Maar dan tekent Erasmus, net als Pelagius, in 1524 toch protest aan tegen enkele lutherse tendenzen. De menselijke vrije wil komt in het gedrang. Hij schrijft: De libero arbitrio, Over de vrijheid om te kiezen. Een jaar later ligt daar Luthers boek. Het blijkt een wereld van verschil. Er vindt geen eenvoudige herhaling plaats van het dispuut tussen Augustinus en Pelagius. Eigenlijk staan ze dichter bij elkaar. Erasmus is als een ‘halve Pelagiaan’ te bestempelen. Ook hij benadrukt steeds het initiatief van God en diens genade. Maar de mens, als een antwoordend wezen, heeft dan toch ook de keuze om ja of nee tegen God te zeggen. Spoort God de mens daartoe niet juist aan, volgens het woord van de profeten en apostelen? Nee, zegt Luther. Het woord van God is geen wet of vermaning die ons wil aanzetten tot het doen van goede werken, maar is evangelie dat ons als zondaren rechtvaardigt. Wet óf evangelie – hiertussen moet, zogezegd, worden gekozen nu de lamp weer op de kandelaar wordt gezet.

In 2009 verscheen in vertaling Calvijns boek over de predestinatie, De eeuwige voorbeschikking Gods. Maar het boek van Luther is toch wel een ander ding. Het is een agressief boek, dat Erasmus opzoekt in zijn zwakste punt. Het ademt de taal van de veldslag en niet van de weloverwogen beschouwing: ‘Uit onze grote legermacht laten wij twee veldheren met een deel van hun leger naar voren treden: Paulus en de evangelist Johannes.’ Zij zullen de klus van ‘één dodelijk pijl of zwaardslag’ wel klaren. Erasmus krijgt in zijn ‘Anliegen’ dus geen enkele ruimte. Maar het boek is ook ontwapenend en haast aandoenlijk. Bijvoorbeeld als Luther in zijn Besluit zegt, en hij zegt het mijns inziens zonder enige ironie: ‘Want ik erken het graag: u bent een groot man en God heeft u vele edele gaven geschonken – om er maar enkele te noemen: geest, eruditie en een wonderbaarlijk literair vermogen. Ik daarentegen heb niets, ben niets – mijn enige roem is dat ik mij bijna een christen durf te noemen.’ Of wanneer hij aan het einde van zijn veldslag schrijft dat de wereld zo vreselijk is dat wij nooit vanuit onze rede tot de rechtvaardigheid van God kunnen concluderen, maar helemaal zijn aangewezen op het licht van de genade dat ons doet geloven dat God rechtvaardig is. Alles staat hier in tegenstelling. God tegenover mens. Geloof tegenover rede. Dat maakt het boek pijnlijk, maar ook groots. Het gaat niet om ene Luther of Erasmus, zo besluit het, maar om de zaak van God, waar Hij alleen over kan oordelen.

Het is niet het bekendste werk van Luther, en de meeste lutheranen na hem zullen er ook stilzwijgend afstand van nemen. Terwijl de calvinisten er zich juist graag op zullen beroepen. Luther zelf schatte het echter zeer hoog en meende dat naast zijn beide catechismussen alleen dit bewaard hoefde te blijven. Dat betekent dus dat we hier volgens Luther zelf met de ‘ware’ Luther van doen hebben. Het makkelijkste boek van Luther is het trouwens ook niet. Het ademt (anders dan Calvijn) nog behoorlijk de geest van de scholastiek, en dan met name Duns Scotus. Maar dat maakt het ook tot een ‘opwindend’ boek: de breuk met de middeleeuwen is als het ware met handen te tasten.

III

Wat is het nu eigenlijk wat dit boek aan de orde stelt? Ik neem mijn uitgangspunt in de zin die Luther Erasmus voorhoudt ‘De hele Schrift staat, met elke letter en elke punt, aan onze kant.’ Deze op het eerste gezicht eenvoudige zin maakt het verschil met Erasmus duidelijk. Wat Luther hier poneert is de principiële helderheid van God en het evangelie die ons uit de Schrift tegemoet komt tegenover de Schrift als een ‘gebed zonder einde’, de Schrift die in zijn meerduidigheid en met zijn duistere plekken eindeloos te exegetiseren is.

Erasmus had betuigd dat ten overstaan van Gods genade de keuzevrijheid van de mens een ingewikkeld vraagstuk is, maar dat er voldoende schriftplaatsen zijn die op zoiets wijzen als (in zijn definitie) een kracht van de menselijke wil, waardoor de mens zich kan toewenden tot datgene wat tot het eeuwig heil leidt, of zich daarvan afkeren. (119) Kies dan heden wie Gij dienen zult! Nu zegt Jezus daarentegen ‘Niet jullie hebben mij, maar Ik heb jullie gekozen.’ Hoe die twee met elkaar te verbinden? Ik weet het niet, zegt Erasmus, hier spreekt Schrift tegen Schrift. We moeten maar dicht bij de woorden blijven en niet slimmer willen zijn. Maar dan komt Luther in het geweer. Dit is nu precies de sofisterij van de scholastiek waarin God en mens en hun ‘dubbele waarheid’ zijn verstrikt geraakt. Ja, zegt Luther, ‘God en Gods heilige Schrift zijn twee verschillende dingen, niet minder dan de Schepper en zijn schepsel.’ Veel van God is ons verborgen. Maar dat neemt niet weg, nu ‘de steen van de mond van het graf werd gewenteld’, dat wij ‘alle in de Schrift bedoelde werkelijkheden kennen.’ En dan volgt die beroemde zin: ‘Neem Christus weg uit de Schrift, wat blijft er dan nog over?’

Tegenover de Schrift als een uiteindelijk in zich gesloten ‘wereld van woorden’ die voortgaand is te duiden in al zijn tegenspraken en verschillende accenten, plaatst Luther dus het heil dat in Christus is geopenbaard ‘buiten de wet’ om. Dat is de beslissende werkelijkheid waarvan de hele Schrift spreekt, en die haar tegelijk als een menselijk ding ‘openbreekt’. En wat zien we in dit ons geopenbaarde heil anders dan, om zo te zeggen, dat de mens niet voor God, maar dat God eenzijdig voor de mens gekozen heeft? Deze tegenstelling van God en mens, waarin de mens ‘naakt’ voor God staat in diens barmhartigheid, wordt beslissend voor de lezing. Niet alleen Paulus of Johannes spreken hiervan. Ook Genesis of de Psalmen. Tegenover ‘die zogenaamde ontoegankelijke geheimen in de Schrift’ heet het daarom nu: ‘De heilige Geest is geen scepticus.’ Maar ook: ‘Als je toegeeft dat de Schrift in tegenstellingen spreekt, dan kun je de vrije keuze alleen nog maar ter sprake brengen als het tegendeel van Christus.’ Vrije keuze? Erasmus wilde als getrouw bijbels theoloog laveren tussen God en mens. Beiden wil ik in hun eigen bereik recht doen. ‘Een beetje van Maggi, en een beetje van mezelf’ zoals de reclame het zegt. Maar Erasmus kreeg te horen dat de vrije keuze ‘de vijand bij uitstek van de gerechtigheid en het heil der mensen is.’ Wie wil denken vanuit de almacht van Gods genade, kan in het vasthouden aan de vrije keuze alleen maar een geraffineerde vorm van verzet zien tégen de genade, een laatste bolwerk van het ‘ik’ dat zich wil handhaven naast God. Kiezen kan niet anders dan een vorm van dienen zijn.

IV

Ik heb de indruk dat wij, met onze zorgvuldige leesroosters en ingewikkelde hermeneutische processen, inmiddels dichter bij Erasmus staan dan bij Luther. Is ook voor de meeste protestanten Gods genade niet veel meer een dierbaar ‘moment’ binnen het geheel der Schrift geworden dan de werkelijkheid die ons leven en lezen draagt en regeert? Luther plaatst ons telkens weer voor de vraag of de vrijheid van het geloof niet aan alle redelijkheid voorafgaat, en of deze ‘open wond’ niet open moet blijven willen we niet in horigheid vervallen aan andere machten dan Christus.

Wessel ten Boom