Alles of niets

logoIdW

 

ALLES OF NIETS

Het theocratisch visioen van Van Ruler

Afgelopen mei promoveerde in Kampen (Vrijgemaakt) oud-hoofdredacteur van het Nederlands Dagblad, voormalig gemeenteraadslid voor het GPV in Amersfoort en huidig lid van de Eerste Kamer voor de CU J.P. de Vries (1940) op Een theocratisch visioen. De verhouding van religie en politiek volgens A.A. van Ruler. De Vries doet in dit boek grondig onderzoek naar Van Rulers beroemde ‘theocratie’ en velt hierover, met alle sympathie voor het Anliegen van een ‘politieke theologie’, uiteindelijk een zeer negatief oordeel. Hiermee krijgt de – voor zover ik het overzie – inmiddels gangbare opvatting dat de theologie van Van Ruler als het er op aankomt onhoudbaar is, een stevige, systematische onderbouwing. De geestelijke erven mogen dat wel betreuren. Maar het moet gezegd: de vraag die al lezende rijst is of Van Ruler, met Noordmans en Miskotte vaak beschouwd als een van de belangrijkste hervormde theologen van de 20e eeuw, in zijn theocratische visioenen niet iets heeft van een fantast.

Toch is het juist het fantastische aan deze theologie – die koste wat het koste wil vasthouden aan de eenheid van het leven; de eenheid van God, de eenheid van het geloof, de eenheid van de kerk en van de wereld – dat overtuigt. Meer dan Noordmans, Miskotte of Berkhof lijkt hij de eigenlijke voortzetting te zijn van dat typisch ‘vaderlandse’ van Bilderdijk en Da Costa en hun romantisch calvinisme, maar ook van de ethici met hun hang tot ‘pantheïsme’ en hun liefde voor de cultuur. Als dit een vergissing is, dan is het een vergissing die, zou ik willen zeggen, de Nederlandse Hervormde Kerk met terugwerkende kracht raakt in haar ziel, namelijk in haar verlangen een kerk voor heel het Nederlandse volk te zijn; een vergissing die dan ook wel eens het definitieve gelijk van Abraham Kuyper zou kunnen betekenen in zijn eis tot ‘een vrije kerk in een vrije staat’. Hoe dan ook: hoezeer ik ook geneigd ben om De Vries op punten gelijk te geven, na lezing van dit boek realiseerde ik me weer eens hoe door en door hervormd ik ben in mijn instelling ten opzichte van kerk, politiek en cultuur, én hoezeer dit goed-hervormde in onze Protestantse Kerk in elk geval op het niveau van de theologie bijna helemaal verloren is gegaan. Niet de voorzichtige, soms wat duistere bezonnenheid van Noordmans of het priesterlijke medelijden aan de cultuur van Miskotte, laat staan de redelijke posities die we als bescheiden-blijde gelovigen vandaag de dag innemen, maar de theocratische dwaasheden van Van Ruler maken wellicht nog het allerduidelijkst waar het in geloof en theologie om gaat.

I

Met name in Religie en politiek (1945), zijn proefschrift De vervulling van de wet (1947) en Visie en vaart (1947) zet Van Ruler zijn fundamentele opvattingen theologisch en politiek uiteen. Het is ook meteen in deze optimistische jaren van ‘herkerstening’ van Nederland dat de theocratische visie van de jonge hoogleraar in Utrecht (sinds 1947) het meeste aanslaat. Hij werkt mee aan Fundamenten en perspectieven van belijden (1949) en met name op de nieuwe kerkorde (1951) drukt hij zijn stempel. Maar vanaf het herderlijk schrijven Christen-zijn in de Nederlandse samenleving (1955) verliest Van Ruler, zo De Vries, in zijn kerk terrein: de wissel wordt in barthiaanse richting omgezet, terwijl hij zich juist toenemend van Barth verwijdert. Deze theologische vereenzaming (waarover hij zelf ook kon klagen) neemt echter niet weg dat Van Ruler al vanaf het begin tegendraads heeft geopereerd. Het beeld van een soevereine en originele denker die past in geen enkele school is dan ook wat overheerst. Beroemd en berucht is zijn pleidooi voor het behoud van Nederlands-Indië omdat, kortweg, een gekerstende kolonie beter is dan een zelfstandige heidense natie. “Het Woord van God werkt in de wereld historisch” was zijn argument in 1946, toen een synodale commissie (door het ministerie om advies gevraagd!) zich hierover boog. Reeds hier nam Van Ruler een minderheidsstandpunt in, tegenover onder andere Hendrik Kraemer, ook toen hij het getij dus nog het meeste mee had. Een eenling lijkt hij altijd al te zijn geweest. (Theun de Vries liep met hem naar het gymnasium in Apeldoorn, en vertelde hoe Van Ruler steeds over theologie wilde spreken en hele cahiers volschreef over Daniël; Jan van Galen, Theun de Vries. Een schrijversleven, 1907-1945, p. 53.)

Even opvallend was zijn pleidooi in dezelfde tijd voor de inwonende dienstbode. Men zou denken dat Van Ruler uiterst conservatief was. Maar dat blijkt dan toch niet zo te zijn. In zijn voordracht ‘De staat en de openbaring’ in 1947 op de Algemene Vergadering van de Protestantse Unie, de sterk anti-roomse splinterpartij waar Van Ruler zich nog het meest bij thuisvoelde (dus niet de CHU, laat staan de SGP) en die onder de verdenking stond te dicht bij de PvdA te staan, zei Van Ruler: “Wij willen zijn: theocratisch-socialistisch” en: “Naar mijn diepste overtuiging zal het socialisme in het gekerstende Europa alleen als vorm van het christendom kunnen bestaan, of het zal niet bestaan.” (267) Eerder had hij al te kennen gegeven dat men het vanuit Gods Woord waarlijk niet voor het kapitalisme hoeft op te nemen. (294) En over de ARP schrijft hij in 1947: “Het sociaal-economisch conservatisme is naar mijn inzicht ook weinig conform de eeuwige beginselen van Gods Woord.” Deze beginselen beschouwt hij als “…heelemaal geen christelijke, bijbels-reformatorische beginselen … doch doodgewone liberaal-antirevolutionaire!” (223) Ik wist alleen dat hij als hoogleraar op college demonstratief De Telegraaf zat te lezen, om als het ware zijn theologie kracht bij te zetten om tegen elke vorm van christelijke organisatie te zijn, ook die van een ‘linkse kerk’. Maar dat was natuurlijk ook de Van Ruler die via zijn vrouw nog het ‘Getuigenis’ uit 1971 ondertekende, tegen de maatschappijkritische theologie (waarmee hij zich als vorm van ‘hypertheocratie’ tegelijk verwant voelde). Een eenling dus, tussen de partijen, maar ook ietwat een provocateur.

II

Het boek van De Vries is helder opgebouwd en helder geschreven. In twee hoofdstukken wordt het theocratisch visioen gepeild en uitgewerkt. God wil recht voor alle volken. Dat is in wezen de nood van het bestaan, waaraan de kerk zich kan noch mag onttrekken. De enige rechte ordening die er kan zijn van de staat is een staat met de Bijbel – tot in de universiteit. Alleen zo’n staat garandeert de vrijheid voor elke ziel. Iedere andere staat eindigt in demonie. Wat is dan tolerantie en vrijheid? Wat betekent dit voor de democratie, voor de houding ten aanzien van Rome? Bestaat er wel zoiets als ‘christelijke politiek’, een ‘christelijk volkdeel’ of ‘christelijke cultuur’? (Van Ruler zou zijn hele leven voor de AVRO – prachtige – meditaties geven, en niet voor de NCRV.) De invloed van voorgangers wordt dan onderzocht (Hoedemaker, Kuyper en Barth). De discussie met tijdgenoten wordt belicht, zoals de aanvankelijk congeniale Rasker en Haitjema, Van Niftrik, de theologen van De Doorbraak, tot aan de opkomst van de nieuwe theologie – het meest opwindende hoofdstuk. Zijn doorwerking in kerk en politiek wordt behandeld, met daarin een opvallende rol voor de SGP die eigenlijk vanouds verre van theocratisch is. En dan het laatste hoofdstuk met de conclusies.

De vijf pijlers, waarop volgens De Vries Van Rulers theocratische ideaal rust, worden bijbels en dogmatisch getoetst en, het kan niet helemaal verbazen, te licht bevonden: zijn visie op het Oude Testament, met de blijvende geldigheid van het Davidisch koningschap; het natiegewijs tot Christus komen van volken; de kerstening van het volk als overheidstaak; zijn visie op christendom als vermenging van openbaring en heidendom; en de stelling dat de geschiedenis en cultuur van Europa zijn bepaald door het christendom. Dit hoofdstuk is toch wat teleurstellend omdat het visioen van Van Ruler wordt teruggebracht tot de vraag of dit wel deugdelijk was gefundeerd. Daar waren met alle respect geen zes hoofdstukken voor nodig. Maar vooral: wat is een visioen op vijf pijlers en een deugdelijk fundament?

Van Ruler zag wat, geloofde wat. Gods heerschappij over ons hele bestaan. Niet alleen over onze ziel of ons geweten, niet alleen over de kerk of christelijke partij, niet alleen over een abstracte schepping en een abstract beleden geschiedenis, maar over heel die schepping in zijn historie, in zijn concrete gestalten en mensen met al hun zonden – deze heerschappij Gods ontdekte hij, zag hij voor zich, beleed hij, en daarmee, zo is mijn indruk, voldeden in zijn ogen de gangbare instituties van geloof en politiek niet meer. Ik denk dat Van Ruler – en als het er op aan kwam meer dan de barthianen die hun stoere taal altijd perfect wisten om te buigen tot keurige (sociaal-)democratische partijpolitiek – serieus wilde nemen dat God regeert over heel het leven; en wel onmiddellijk, via zijn Woord en zijn Geest, voor heel het volk, inclusief Henk en Ingrid; en dus niet via het christelijke getuigenis van de kerk of andere al dan niet christelijke partijvorming. Dat is natuurlijk een heikel punt. Maar de vraag ligt wel op tafel: wie Van Ruler afwijst, gelooft die werkelijk dat God deze wereld regeert, of doet Hij het slechts anoniem via allerlei gelijkenissen of via zijn christenen door de lange mars der instituties?

Het conflict met Kuyper over de neutrale staat behoort tot de belangrijkste stof van dit boek. Van Ruler wilde in deze zuigkracht van moderniteit en rationaliteit niet meegaan. Eerst met Kuyper de staat ‘neutraliseren’, de wereld als Gods domein ‘ontgoddelijken’, om dan vervolgens via politieke partijvorming zelf zijn waarheid aan de orde stellen? Op grond waarvan dan eigenlijk en voor wie? Van Ruler gruwde van een dergelijke politisering. Daartegenover stelde hij het gezag van een staat met de Bijbel. Volkomen fantastisch natuurlijk. Maar is het bij God inderdaad niet alles of niets?

III

Een mooi boek dus over Arnold Albert van Ruler (1908-1970), eenling, provocateur, maar bovenal een visionair. Ik merk tot mijn schrik dat ik mij precies vanwege dit fantastisch visioen altijd een door en door vrij mens gevoeld heb.

Wessel ten Boom

J.P. de Vries, Een theocratisch visioen. De verhouding van religie en politiek volgens A.A. van Ruler. Boekencentrum Academic, z.j. (2011)