De metafoor van ons heil – Antwoord op Aart van den Dool

logo-idW-oud

 

DE METAFOOR VAN ONS HEIL – Antwoord op Aart van den Dool

Zowel Aart van den Dool als Rens Kopmels heeft gereageerd op mijn artikel ‘About sex’ (IdW 9), waarin ik de nodige vragen stel bij hun eerdere pleidooien voor seksualiteit (IdW 2007/3,4,5 en 7). De reactie van Kopmels laat ik voor wat hij is; ik hoop later uitgebreider op zijn schrijven over schepping en voorzienigheid in te gaan. Maar op de reactie van Van den Dool ga ik nu graag in, al weet ik niet of wij elkaar ooit zullen raken.

Misschien heb ik Van den Dool inderdaad verkeerd begrepen. Ik meende hem te mogen scharen onder het slag van de ‘voor altijd jonge’ en ietwat jolige theologen, die in het spoor van de jaren zestig, en niet geheel zonder geinige knipoog, de eros wilde ontketenen binnen een doorgaans lichaamsvijandige kerk. Ik ben er nog steeds niet helemaal zeker van dat Van den Dool van een andere soort is, maar ik neem hem graag bij zijn woord dat de bijbels-monogame, seksuele relatie tussen man en vrouw de eigenlijke en uiteindelijke gestalte van ons mens-zijn is – en dat niet alleen op aarde, maar ook in de hemel. Als hij deze opvatting inderdaad is toegedaan, des te beter, want alle ruis van ‘vrije liefde’ is dan verdwenen en de fronten worden duidelijk.

Neem ik Van den Dool bij zijn woord, dan gaat het hem dus om de principiële these dat ons heil bij God in laatste instantie de volkomen, erotische liefde tussen man en vrouw zo niet ís, dan toch betekent of behelst – laten we zeggen als het grootste geheim der schepping waarin wij schepselen pas volledig tot ons recht komen. Dit is een ongetwijfeld boude bewering, wat Van den Dool ook geenszins zal ontkennen, maar die hij gefundeerd ziet in de unieke, hartstochtelijke liefde van God tot zijn volk Israël als de Bruidegom tot zijn Bruid, waarvan Hosea als eerste der kleine profeten getuigt. In zijn gewaagdheid en helderheid vind ik het een mooie these, die bovendien bijbels-theologisch gefundeerd wordt; in zijn gepassioneerdheid is het tot op zekere hoogte een aanlokkelijke these, hoewel waarschijnlijk eerder voor een man dan voor een vrouw; toch beschouw ik het met respect als je reinste poëzie die weinig heeft uit te staan met het getuigenis van profeten en apostelen over ons ware mens-zijn.

De crux van Van den Dools betoog ligt in de liefdesverhouding tussen de Heer en Israël, in het verlengde waarvan hij de erotiek tussen man en vrouw voor eeuwig ziet geheiligd. Hiermee correspondeert zijn boutade tegen de metafoor, waarvoor hij Dante als getuige aanroept. Het is duidelijk dat Van den Dool God daarmee in zijn verhouding tot Israël (of heel deze wereld) niet anders kan voorstellen dan in de rol van erotische man. Dat lijkt me kras, voor God, voor de man en niet in het minst voor de vrouw. Toegegeven: het is in de bijbel een krachtige metafoor, waarvan bijvoorbeeld ook Jesaja zich bedient. Maar dit wil toch niet zeggen dat God naar zijn wezen een hartstochtelijke, somtijds bronstige man is die niets anders doet dan liefde schenken c.q. opdringen aan zijn volk – of die een gelukzalig zestigjarige bruiloft viert in restaurant de Karmel met al zijn kroost. Het bijzondere is natuurlijk juist dat de profeten de huwelijksmetafoor gebruiken om de verhouding tussen God en Israël op verschillende wijze te doorlichten, zoals zij ook andere metaforen gebruiken: herder, koning, rechter, vader, moeder, krijger. En ik geloof dat het voorbeeld van Dante duidelijk maakt hoe God dankzij de metafoor zijn vrijheid behoudt om ons tot het einde lief te hebben, zonder dat wij Hem ontologisch vastleggen op de werkelijkheid van welke metafoor dan ook.

Van den Dool wijst in navolging van Sayers op de reële ontmoeting van de negenjarige Dante op 1 mei 1274 met Beatrice Portinari die hij in de verte aanschouwt en die hem voortaan in zijn visioenen zal blijven ‘bemuzen’. Hoezo is deze liefde tot Beatrice met andere woorden een metafoor? Uiteraard was Dante niet de eerste en de laatste wie een dergelijke (oererotische!) ‘erschütterende’ jeugdliefde is overkomen, die blijft achtervolgen en waarvan het je moeilijk loszingen is. Toch weet Van den Dool misschien ook dat Dante daarna niet alleen meerdere vrouwen heeft gekend, maar ook in 1285 getrouwd is met Gemma Donati, aan wie hij reeds op twaalf-jarige leeftijd verloofd werd, en met wie hij vier kinderen kreeg. Of dat hij na de vroege dood van Beatrice opnieuw in vuur en vlam stond voor een andere vrouw die hem aanzag vanuit het raamkozijn, terwijl in zijn Komedie later Beatrice de trekken krijgt van Maria als de zuivere, ware vrouw. Wie is nu de vrouw van wie Dante werkelijk heeft gehouden? Juist doordat Beatrice in zijn leven een metafoor werd, kon hij denk ik ook van andere vrouwen houden. Zo zullen we ook moeten zeggen dat wij heidenen alleen door God bemind zijn omdat zijn liefde voor Israël een metafoor geworden is – of misschien altijd al was voor de ware uitverkorenen van voor de grondlegging der wereld. Het is wat met die eerste en tweede liefdes, in tijd en eeuwigheid. Ook God heeft ermee geworsteld.

* *
*

Dat brengt me op Hosea. Ik vind dat Van den Dool er wel makkelijk overheen leest dat de metafoor van het huwelijk hier wordt gebruikt om juist Gods crisis met Israël te verwoorden. Het zit verre van goed tussen God en zijn volk, en blijkbaar leent de metafoor van het huwelijk zich daar goed voor. Israël is als een overspelige vrouw die wordt teruggeroepen door haar jaloerse minnaar die haar niet opgeeft. Ik lees hier niet zozeer de heiliging der erotiek in, als wel de dreigende boodschap dat Gods liefde een brandende toorn is die ons in de ‘hoererij’ van het ongeloof betrapt. Zo een jaloerse man is doorgaans geen pretje, en de enige hoop die er voor Israël is, lijkt me, is dat de vrucht van Gods volhardende jaloezie anders zal zijn dan die van de gemiddelde man in deze situatie. Maar ondertussen, dat is een enge poort! Zoiets grijpt diep in in het leven van een volk, juist omdat het hier gaat om een metafoor. Dit raakt evengoed de man als de vrouw, en ook buiten het bed. Geen enkel huwelijk, geen enkele eros staat meer buiten de verdenking toch een vorm van overspel of zelfs hoererij te zijn, als God het zelfs met zijn eígen volk zo ver laat komen. We staan in zekere zin te beven, als God niet zelf ons leven als koning, als rechter, als zoon, als bruidegom binnentreedt en ons leven tot een metafoor maakt waarin Hij het tot een goed einde brengt. Zeker, dat zegent ons bestaan, ook als man en vrouw, met alle eros, maar juist die eros blijkt toch een metafoor te zijn voor de liefde van God. En daaraan hangt ons hele heil.

Terwijl dus Van den Dool lijkt te willen eindigen bij het één zijn van man en vrouw als het ‘summa’ van Gods heil, zodat de schepping eindelijk onbekommerd bloeit, geloof ik dat de Schrift in deze oermenselijke notie juist iets heel anders ziet: het blijkt een ‘sacrament’ te zijn van Gods liefde, van zijn heil dat juist dieper, wijder en omvattender is dan deze eros tussen twee mensen zelf, met als gevolg dat deze feitelijke liefde terugtreedt voor datgene waar zij naar verwijst. Het blijft toch intrigeren dat in de Schrift de ware liefde tussen man en vrouw eigenlijk wordt verzwegen, zoals het paradijs tussen de regels door wel verondersteld maar toch gesloten is; en waar zij wel ter sprake komt, wordt zij opvallend genoeg node gemist (met als hoogtepunt het Hooglied, waar de twee gelieven elkaar missen en naar elkaar verlangen met een kracht, die sterk is als de dood), als ontoereikend ervaren (zie Hanna die ondanks de liefde van Elkana voor haar een zoon mist) of in zijn pervertering doorzien (David die valt voor Batseba); als feitelijke eschatologische verwachting ontbreekt zij geheel, omdat de verlossing nog iets anders lijkt te zijn dan een eenvoudig herstel van de gevallen schepping – en ja, het is (ook) deze eros die blijvend haar betekenis schenkt aan dit heil van God, maar dan dus zo dat zij de schepselmatige erotiek achter zich laat. De erotiek moet sterven, om in haar eigenlijke betekenis te kunnen bloeien: erotiek wordt retoriek zogezegd, maar dan ook werkelijk zo dat alle lusten zwijgen en tot rust gekomen zijn. De bruid van God is een werkelijk stralende bruid, maar zonder dat haar lippen als van Dior nog heimelijk begeren of begeerd worden. Ik geef toe: je kunt je als mens moeilijk iets gelukkigers voorstellen dan ‘pure liefde, echte liefde’ om met Huub van der Lubbe te spreken. Maar we weten nog maar van verre wat deze echte liefde is. Poëzie bijvoorbeeld. Een psalm. Het Lam van God.

Het is een grote mistekening dat deze metaforische kracht van het bijbelse getuigenis, dat het Koninkrijk der hemelen dus tekent als een bruiloftsmaal van vette spijzen en belegen wijnen, waarheen de volken zullen stromen om de wet te leren, en waar hun sluier zal worden weggedaan, en de dood zal niet meer zijn (vgl. Jes. 25), maar zónder dus dat nog een bruid en bruidegom op hun sponde in de echt worden verbonden – het is jammer dat deze metaforische kracht tot een geestelijk verstaan zo makkelijk wordt afgedaan als ‘Grieks dualistisch denken’ dat afbreuk doet aan de werkelijkheid van het heil. De werkelijkheid van het heil is dat de ontmande man niet langer hoeft te zeggen “Zie, ik ben een dorre boom”, maar dat hij als vreemdeling een plaats vindt in het huis van Israël en krijgt een eeuwige naam “beter dan zonen en dochters” (vgl. Jes. 56: 3-5). De werkelijkheid van het heil is dat deze onvruchtbare man daar in Jesaja verdacht veel lijkt op de Knecht des Heren die als man alleen de schande en de eenzaamheid van deze wereld wegdroeg. De werkelijkheid van het heil is dat er een zaad is dat dieper valt dan in de schoot van een vrouw, dat zal Van den Dool toch wel met mij eens zijn. Dat er een liefde is die verder reikt dan het erotisch object dat wij hartstochtelijk begeren en oprecht beminnen, dat wij aanhangen met lichaam en ziel, voor wie wij vechten en enkel het goede wensen; die ene mens die ons tot een waarlijk medemens maakt, voor wie we dankbaar zijn of die we juist zo vreselijk missen. Je hoeft niet echt lang op aarde rond te lopen om hier alles van af te weten. Dat zo een mens bestaat is natuurlijk een “groot geheimenis” om met Paulus te spreken (Ef. 5:32). Maar waarom? Omdat het zijn oorzaak en redenen, maar ook zijn bezegeling, vindt in de liefde van Christus tot zijn gemeente. En jammer of niet, maar deze liefde was en is een ‘geslachtsloze liefde’ om met Van den Dool te spreken. Jezus had Maria lief met hart en ziel, maar was haar minnaar noch haar man. En als Van den Dool de profetes Anna (Luc. 2) als bewijs ziet voor het monogaam seksuele heil van Israël, dan denk ik: iemand die 84 jaar weduwe is en dan de geesten haarscherp onderscheidt, heeft waarschijnlijk een hele leerschool achter zich om het heil juist te ónterotiseren.

De werkelijkheid van het heil is dat wij onze seksualiteit leren afleggen om als een kind het koninkrijk binnen te gaan. Niet de eros, maar de agape is de hoogste van de twee; dat is de bijbelse orde. Ik weet dat dat hoog gegrepen is, en ik geloof ook helemaal niet zo in zelf opgelegde ascese om je driften te beteugelen – maar wie de God van Israël aanhangt en zijn geboden onderhoudt, die weet dat onze seksualiteit nu juist geen voorwerp van aanbidding of eschatologische verwachting is, maar dat zij vraagt om disciplinering, om loutering, om, inderdaad, ascese. Kortom, om heiliging. En dan ontstaat het wonder dat zij wordt wedergeboren tot een metafoor, als een stromende beek van gerechtigheid. Dat ís hoog gegrepen: “O es ist ein seltsam Ding, man findet ihr wenig.” “Die zwei aber sollen ein Fleisch, eines Willens uns Sinnes sein. Das gehört ins Paradies und ist seltsam auf Erden.” (Luther op 10 januari 1529 in een preek over Joh. 2)

Misschien dat Van den Dool dit alles ergens ook bedoelt. Maar het ontbreken van elke notie van crisis, zowel tussen God en mens, als tussen man en vrouw, als het nota bene om liefde en erotiek gaat, maakt zijn verhaal voor mij eerlijk gezegd onbegrijpelijk.

Wessel ten Boom